v./m.,
1. in technische zin vezelstof, bestaande uit min of meer zuivere cellulose, verkregen bij de chemische ontsluiting van hout of andere plantaardige vezels;
2. uit cellulose vervaardigde stof (weefsel).
De celstof voor de vervaardiging van papier wordt door een kookproces in een zuur procédé (zie sulfietcelstof) òf in een alkalisch procédé (zie sulfaatcelstof) vrijwel geheel ontsloten. Bij de ontsluiting in de diverse soorten kookvloeistof, meestal kookloog genoemd, worden houtachtige bestanddelen (hars, pectine, lignine) verwijderd en blijft de zuivere vezelmassa over voor houtvrij papier. De houtachtige bestanddelen worden samengevat onder de naam incrusten (incrustaties = omkorstingen). Celstof komt ook voor als slechts ten dele ontsloten vezelmassa (zie semi-chemical). Al naar de herkomst der vezels wordt gesproken van loofhout-, naaldhout-, stro-, espartocelstof enz. In papierfabrieken wordt celstof ten onrechte vaak cellulose genoemd.