Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Brugge

betekenis & definitie

Belg. gemeente, hoofdstad van de prov. West-Vlaanderen en van het arr.

Brugge, 131,15 km2, 119930 inw. De gemeente is gelegen op de grens van Zandig-Vlaanderen (in het zuiden, zandtot lemige zandgronden met bossen) en de Zeepolders (in het noorden, rijke kleigronden met landbouw).In 1970 werden aan de gemeente (bestaande uit de oude stadskern, een strook langs het kanaal Brugge-Zeebrugge of Boudewijnkanaal en Zeebrugge) toegevoegd: de reeds tot de Brugse agglomeratie behorende vm. gemeenten Assebroek (15570 inw.), Koolkerke (1815 inw.), Sint-Andries (16835 inw.), Sint-Kruis (13520 inw.) en Sint-Michiels (13790 inw.), en de vm. gemeenten Dudzele (2110 inw.) en Lissewege (2250 inw.), waarvan de kernen afzonderlijk gelegen zijn. De bevolking van de oude gemeente Brugge bleef lang constant (49300 in 1846, 51400 in 1930 en 1970).

Dit was in de 19e eeuw het gevolg van economische stagnatie, in de 20e eeuw van cityvorming en van het streven de stad binnen de omwalling kunstmatig gaaf te houden.In 1972 is voor de oude binnenstad van Brugge een structuurplan opgesteld, aan de hand waarvan in de binnenstad vele verbeteringen worden uitgevoerd en de woonfunctie wordt versterkt.

ECONOMIE

Brugge telt slechts 19 % woonforensen. In de gemeente Brugge overtreft de dienstverlenende sector (52 % van de arbeidsplaatsen) de industrie (42 %). De dienstverlening (o.a. kleinhandel, onderwijs waarbij het Europacollege -, gezondheidszorg, provinciaal bestuur, rechtbanken, bisschoppelijke zetel, rijksarchief, schouwburg) wordt versterkt door de activiteiten ten behoeve van het toerisme.

Sedert het einde van de 19e eeuw heeft zich de industrie ontwikkeld, eerst bij de kanalen Brugge— Oostende (gist- en spiritusfabriek) en Brugge Gent met de spoorweg (spoorwegmaterieel, later ladingtrucks en fijnmechaniek). Nieuwere industrieterreinen liggen aan de autosnelweg Brugge— Oostende in Sint-Andries en Sint-Michiels. Rond het in 1952 gegraven Nijverheidsdok aan het Boudewijnkanaal werd een industriepark aangelegd met veemarkt en slachthuis, katoenindustrie, radio- en televisieconstructie, scheepsmotorenbouw, scheepswerf enz. Verder is er in Brugge nog boekdrukkers- en confectienijverheid, benevens de achteruitgaande kantklosserij.

De zeehaven Zeebrugge is met Brugge en het achterland verbonden door een kanalensysteem. De haven aan diep water werd voorzien van een sluis voor schepen van 125000 t. Er is een ferrydienst met Dover en Huil, roll on roll off-containerdienst, een vissershaven en een grote jachthaven. Aan de haven zijn petroleumopslagplaatsen en een industrieterrein met fabricage van glas, cokes en voedingsmiddelen.

BEZIENSWAARDIGHEDEN

Het toerisme wordt aangetrokken door de aanwezigheid van talrijke middeleeuwse gebouwen uit Brugges bloeitijdperk; de reien (grachten: vandaar ‘Brugge, Venetië van het Noorden’) en de 15e-18e eeuwse woonwijken en godshuizen (kleine woningen gebouwd voor arme, oude mensen) met kronkelende straatjes. Vanuit vier overgebleven stadspoorten op de parkachtig aangelegde wallen (Sint-Kruispoort, 14e eeuw; Smedenpoort, 14e eeuw; Ezelspoort, 13e eeuw; Gentpoort, 15e eeuw) convergeren smalle straten naar de Grote Markt, beheerst door de Halle (13e-14e eeuw, restauratie uit de 17e eeuw) met haar Belfort (80 m hoog, herbouwd na brand in 1280, beiaard uit de 16e—18e eeuw). Op het nabije Burgplein staan het gerechtshof met schepenzaal (18e eeuw), de Oude Griffie (renaissance, 16e eeuw), het stadhuis met gotische zaal (14e-15e eeuw), de H.Bloedkapel (12e-eeuwse romaanse crypte, 15e-eeuwse bovenbouw) en de proosdij van Sint-Donaas (barok, 17e eeuw).

Belangrijke kerken zijn de Sint-Salvatorskathedraal (torenbasis uit 12e eeuw, overigens uit 13e—14e eeuw met neoromaanse 19e-eeuwse torenbekroning; schilderijenmuseum), de vijfbeukige OnzeLieve-Vrouwkerk met 122 m hoge toren (13e—15e eeuw; madonnabeeld van Michelangelo; praalgraven van Maria van Bourgondië en van Karei de Stoute), de Sint-Jakobskerk (13e-15e eeuw), de gotische Jeruzalemkerk (15e eeuw) en de barokke jezuïetenkerk Sint-Walburga. Interessant zijn nog het Sint-Janshospitaal (13e eeuw) met Hans Memlingmuseum (o.a. Sint-Ursulaschrijn), het Begijnhof, het Minnewater, dat tot 1850 binnenhaven was, Gruuthuse (15e-eeuwse patriciërswoning; oudheidkundig museum), het Brangwynmuseum en de 15eeeuwse Poortersloge (thans rijksarchief). Het stedelijk museum (Groeningemuseum) bevat een belangrijke collectie Vlaamse primitieven. Het GuidoGezellemuseum is ondergebracht in het geboortehuis van deze dichter.

Rondom Brugge zijn in Dudzele de ‘Klokketoren’ (ruïne van 12e-eeuwse romaanse kerktoren, door de Geuzen geplunderd), in Lissewege de veel geschilderde 13e-eeuwse kerk in Scheldegotiek met een massieve toren, in Assebroek kerk met 17eeeuws Onze-Lieve-Vrouwbeeldje en barokaltaar. Verscheidene abdijen liggen in de buitenwijken van Brugge. De opmerkelijkste is de vm. abdij ‘Ter Doest’ te Lissewege, een cisterciënzerabdij gesticht in de 12e eeuw. Zij speelde een belangrijke rol bij de landwinning. De resten zijn de abdijhoeve (17e eeuw), de grote gotische schuur en een zeskantig barokkapelletje. In het gehucht Steenbrugge Benedictijnerabdij sedert 1878.

In Sint-Andries: Abdij van Zevenkerken of Sint-Andriesabdij: een benedictijnerabdij in romaans-byzantijnse stijl (19e eeuw), gesticht in de 11e eeuw, heropgericht in 1899. In het vroegere kasteel van Male (Sint-Kruis), een laatmiddeleeuwse burcht van de graven van Vlaanderen, bevindt zich de Sint-Trudoabdij (kanunnikessen). Er zijn nog veel kastelen, vooral in de bosrijke omgeving van Sint-Michiels. Het kasteel van Tillegem (19e eeuw, deels 15e eeuw) heeft een kasteelpark en -bos die provinciaal domein zijn. Te Koolkerke: kasteel Ten Berge (19e eeuw verbouwd) en vrij vogelreservaat nabij de wallen en schansen van het vernielde ‘Fort van Beieren’. Te Assebroek zijn de ‘zeventorens’: duiventorens behorend tot de gelijknamige hofstede, de vroegere feodale Boudewijnsburg (1435).

Te Sint-Kruis een drietal kastelen en 18e-eeuwse schandpaal. Toeristische hoogtepunten voor Brugge zijn de jaarlijkse H.Bloedprocessie op Hemelvaartsdag, de vijfjaarlijkse ‘Gouden Boomstoet’ en het vijfjaarlijks H.Bloed-massaspel als historische manifestaties. Bekend is het Boudewijnpark als sport- en recreatieoord. [drs.R.Liekens]

LITT. J.de Vincennes, Kerken te Brugge (1958); J. Maréchal en I.Denduyver, Havencomplex Brugge—Zeebrugge (1964); L.Devliegher, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen (3 dln. 1965—68).

VOLKSKUNDE

Op het gebied van de hedendaagse volkskundebeoefening speelt Brugge een centrale rol, met een het hele jaar door actief volksleven waarbij de jaarlijkse H.Bloedprocessie het hoogtepunt is. Eveneens beroemd zijn de verschillende Mariadevoties met speciale Mariaroutes. Een algemeen overzicht biedt het Stedelijk Museum voor Volkskunde, dat in 1973 in een eeuwenoud heringericht complex, de zgn. Godshuizen van de schoenmakers, werd ondergebracht en o.a. oude interieurs toont.

LITT. A.Lootens en E.Feys, Chants populaires flamands avec les airs notés et poésies populaires diverses recueillis à Bruges (1879); A.Lootens, Oude kindervertelsels in den Brugschen tongval (1939); M.van de Velde, Brugge, die wondere. Klassieke en onbekende Brugse legenden (1964); W.P.Dezutter, Het stedelijk museum voor volkskunde te Brugge (1973); H.Stalpaert, Volkskunde van Brugge (1974); H.Vrielynck, Brugse legenden (z.j.).

GESCHIEDENIS

Brugge ontwikkelde zich voor 876 geleidelijk rond een grafelijke burcht (castrum), waaraan een muntatelier verbonden was. Een vaste handelsnederzetting (portus) ontstond rond het einde van de 10e eeuw op de oevers van de Reie, die in het Zwin uitmondde. De naam Brugge betekent aanlegplaats. Portus en castrum groeiden in de 11e eeuw aaneen en werden ommuurd in het begin van de 12e eeuw. De handel met Engeland (invoer van Engelse wol) en de groeiende Vlaamse lakennijverheid bevorderden de expansie in de 12e eeuw. Brugge nam de leiding op zich van de ‘Vlaamse Hanze op Londen’, een vereniging van gildes van kooplieden, uit diverse Vlaamse steden, die handel dreven op Engeland.

De omvang van het handelsverkeer (Engeland, Zuidwest-Frankrijk, Noord-Duitsland, Rijnland, Westfalen) en de verzanding van het Zwin dwongen de stad ertoe ca.1150 de voorhaven Damme aan te leggen. Zo ontstonden in de 13e eeuw de voorhavens Mude, Monikerede, Hoeke en Sluis. Het contact met het Vlaamse achterland werd bevorderd door het verkrijgen van het recht op jaarmarkt (1200) en het aanleggen van de Lieve, een vaart tussen Gent en Damme (1251-62).

Brugge had sinds de eerste helft van de 12e eeuw een vrij grote autonomie. Het gebied binnen de omwalling werd van grafelijk bezit omgevormd tot vrije stadsgrond en beheerd door de (ca. 1127 opgerichte) Brugse schepenbank. Deze regelde ook de stedelijke rechtspraak. Onder het bewind van graaf Filips van den Elzas (1168-91), van wie de oudst bewaarde keure (1168-77) uitging, verloor de stadsraad veel aan betekenis. De schepenbank nam zijn taak grotendeels over. De stadsmagistratuur werd in de 12e en 13e eeuw volledig gemonopoliseerd door het patriciaat, bestaande uit rijke kooplui.

De toegang tot de schepenbank was voorbehouden aan leden van de Londense Hanze. Aanvankelijk slaagde het ‘gemeen’, een bevolkingsgroep die vooral uit ambachtslieden bestond, er niet in dit monopolie te breken. De ambachten, beroepsverenigingen van het ‘gemeen’, werden door het patriciaat geleid en gecontroleerd. De opstanden van 1280-81 werden onderdrukt en brachten de ambachtslieden weinig voordeel. Het langdurige conflict tussen graaf Gwijde van Dampierre en het, door de Franse koning gesteunde stadspatriciaat resulteerde in een Franse bezetting (1300). Het verzet van de ambachten (zie Brugse Metten) en de Vlaamse overwinning in de Guldensporenslag (1302) braken de alleenheerschappij van het patriciaat.

De ambachten kregen toegang tot de stadsraad en de schepenbank. Brugge kende in de 13e en 14e eeuw een sterke bevolkingstoename . Rond 1340 telde de stad ca. 35 000 inwoners. Een aanpassing van de omwalling ter bescherming van de buitenwijken (1297-1300) was noodzakelijk. De overgang van actieve op passieve handel, die begon aan het einde van de 13e eeuw, veranderde het karakter van Brugge aanzienlijk. In de 14e en vooral de 15e eeuw kwamen de buitenlandse kooplieden naar Brugge. Italianen, Engelsen, Spanjaarden, Portugezen en de weldra in de Duitse Hanze verenigde kooplieden uit de Noord- en Westduitse steden namen het zakenleven in handen.

De Bruggelingen speelden hun rol o.a. als makelaars. Naast de handel in waren nam de geldhandel, die hoofdzakelijk in handen van Italianen was, een belangrijke plaats in. Aan het einde van de 14e eeuw ontstond de eerste handelsbeurs. Brugge werd een van de voornaamste wereldmarkten, met Sluis als voorhaven.

Brugge gaf in de 14e en 15e eeuw een indruk van grote bloei. De buitenlandse handelshuizen hadden er hun vestigingen. De Bourgondische hertogen verbleven vaak met hun schitterende hofhouding te Brugge. Brugge beleefde echter een sterke economische recessie: de groothandel ging achteruit, de traditionele Vlaamse lakennijverheid was in verval. De Engelse lakenproduktie, die in Brugge geweerd werd, werd te Antwerpen op de markt gebracht. Aan het einde van de 15e eeuw verlieten de meeste buitenlandse kooplieden voorgoed Brugge om zich te Antwerpen te vestigen, o.a. vanwege moeilijkheden met het stadsbestuur, sociale onlusten, de Vlaamse opstand tegen keizer Maximiliaan van Oostenrijk (1485) en de verzanding van het Zwin. Schepenbank en stadsraad kwamen in handen van de kleine adel en van juristen, die meestal meewerkten met de centraliserende politiek van de Bourgondiërs.

In de 16e eeuw was Brugge al geen belangrijke haven meer. Talrijke pogingen om de verbinding met de zee te herstellen of in stand te houden, mislukten. Vanaf 1567 brachten de godsdiensttroebelen de bescheiden bedrijvigheid in het gedrang. Brugge, dat sedert 1578 een calvinistisch bestuur had, sloot zich aan bij de Unie van -»-Utrecht, maar moest zich in 1584 aan de Spaanse koning onderwerpen. In de 17e eeuw werden vaarten naar Gent en Oostende aangelegd, die kleine zeeschepen in staat stelden Brugge te bereiken. Brugge kende hierdoor tijdens de 18e en 19e eeuw een beperkte handelsactiviteit.

Pas in de 20e eeuw kwam Brugge opnieuw tot ontwikkeling. Het aanleggen van een nieuwe haven, door een zeekanaal met de voorhaven Zeebrugge verbonden (1907), toerisme en nijverheid bevorderden een economische opleving.

LITT. R.Häpke, Brügges Entwicklung zum mittelalterlichen Weltmarkt (1908); H.Pirenne, Les anciennes démocraties des Pays-Bas (1909; Eng. vert. 1963); A.Duclos, Bruges (1910); A.de Smet, De gesch. van het Zwin (1939); H.van Werveke, Brugge en Antwerpen (1941); T.Luykx en J.L. Broeckx, Brugge (1943); J.Maréchal, Bijdrage tot de gesch. van het bankwezen te Brugge (1955); J. A.van Houtte, Bruges. Essai d’histoire urbaine (1967); J.A.van Houtte, Brugge vroeger en nu 91969); A.Vanhoutryve, Bibliografie van de gesch. van Brugge (1972).

< >