Ned. gemeente in de prov. Zuid-Holland op het eiland Voorne aan de afgesloten Brielse Maas, 5,61 km2, 10350 inw.; 34 % n.h., 15 % r.k., 9 % geref., 9 % overige en 33 % g. kerkg.
Brielle heeft een beperkte centrumfunctie voor de omgeving, o.a. wat betreft onderwijs. Door de afdamming van de Brielse Maas wint het als watersportplaats aan betekenis (het recreatiegebied Brielse Maas omvat in totaal 320 km2 land en 4 km2 water); er is vooral dagrecreatie.
Brielle heeft tal van gevels uit de 17e eeuw, oude gebouwen en vestingwallen (18e eeuw, verbeterd in de 19e eeuw) waarvan de bastions en ravelijnen nog aanwezig zijn. De Sint-Catharinakerk (ned. hervormd), met stompe toren, dateert van de 15e eeuw, evenals de zgn.
Kleine Kerk (vm. kapel van het Sint-Jacobsgasthuis). Het raadhuis is van 1639, maar in 1792 geheel verbouwd.
De Waag (1623) doet dienst als gemeentemuseum.
GESCHIEDENIS
De naam Brielle, die mogelijk weide betekent, is ontleend aan Brielles ligging op een lage waterrijke plaats of is ontstaan uit Breeril (= breed water). In 1280 kreeg Brielle marktrecht van graaf Floris V; in 1330 stadsrechten van de heer van Voorne. In de 15e eeuw beleefde Brielle haar grootste bloei als haven- en handelsstad. In het begin van de 16e eeuw deed de Reformatie er haar intrede. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd Brielle door de Watergeuzen ingenomen en werden er op last van Lumey 19 r.k. geestelijken uit Gorkum ter dood gebracht (zie Gorkumse martelaren). Van 1585-1616 had Brielle als pandstad krachtens het Ned.-Engelse Verdrag van 1585 een Engelse bezetting.
Brielle was in de Republiek een van de 12 kleine stemhebbende steden van Holland. Door de verzanding van de Brielse Maas kwam Brielle in verval, maar het bleef centrum van de streek. LITT. D.Wijnbeek, De inneming van Den Briel (1947); J.Been, Hist. gids door Den Briel (5e dr. 1952).