Duits filosoof, *16.1.1838 Marienberg, ♱l7.3.1917 Zürich. Brentano studeerde filosofie en theologie en werd in 1864 tot priester gewijd.
Van 1866 tot zijn breuk met de Rooms-Katholieke Kerk (1873) doceerde hij filosofie te Würzburg, van 1874 tot zijn huwelijkin 1880 was hij werkzaam te Wenen. Tot 1895 was hij privaatdocent en van 1896—1915 leefde hij teruggetrokken in Florence.Brentano, grondig geschoold in de aristotelischthomistische traditie, bepleitte een terugkeer tot het prekantiaans denken en het idealisme (Descartes, Locke, Leibniz). Zijn actualiteit is m.n. gelegen in zijn filosofische psychologie, taalanalyse en logica. Zijn Psychologie vom empirischen Standpunkt (1874) wil een inleiding zijn tot een verklarende, aan de natuurwetenschap georiënteerde psychologie. Belangrijk in zijn analyse is dat hij horen, zien, denken, oordelen e.d. opvat als processen, akten en het beginsel van de intentionele inexistentie weer invoert. Met dit begrip wordt in de scholastiek de eigenlijke zijnswijze van objecten in andere ‘zijnden’ aangeduid (b.v.
God in de schepping, het bewustzijn in de gekende dingen). Volgens Brentano worden psychische verschijnselen ten opzichte van fysische gekenmerkt door intentionaliteit. Ziet men iets, dan existeert (bestaat) het geziene ‘in’ de akt van het zien en heeft daarin zijnzgn. immanente objectiviteit. Het gaat dus niet om een object in de werkelijkheid, maar om een object zoals het fenomenaal in de akt bestaat. Brentano onderscheidt drie klassen van manieren waarop de geest intentioneel op zijn object kan zijn gericht:
1 . voorstellingen, denkbeelden;
2 . oordelen, gekenmerkt door een standpunt van erkenning of verwerping;
3. emoties, gemoedsbewegingen (alle fenomenen van wil en gevoel). Deze klassen zijn onderling niet tot elkaar te herleiden. Bij Husserl neemt het thema van de intentionaliteit van het mentale een centrale plaats in.
Uit Brentano’s ethiek blijkt dat hij filosofie vergaand met psychologie vereenzelvigde, zonder echter tot de gebruikelijke naturalistische psychologistische reducties te vervallen. Voor ethische uitspraken bestaat een evidente waardebasis: akten van liefde of haat (de derde klasse) bezitten een geldigheid die voor evidentie van kennisoordelen (de tweede klasse) niet onderdoet, zodat zij psychologisch noch historisch te relativeren zijn (in beide klassen zijn de akten juist dan wel onjuist). Brentano heeft grote invloed gehad op zijn studenten, o.a. A. Meinong, C. Stumpf, T.
Masaryk, S.Freud en E. Husserl. Werken: Von der mannigfachen Bedeutung des Seienden nach Aristoteles (1862), Die Psychologie des Aristoteles (1867), Die Psychologie vom empirischen Standpunkt (2 dln. 1874), Vom Ursprung sittlicher Erkenntnis (1889), Ueber die Zukunft der Philosophie (1893), Untersuchungen zur Sinnespsychologie (1907), Von der Klassifikation der psychischen Phänomene (1911), Die Lehre Jesu (1922), Versuch über die Erkenntnis , Vom sinnlichen und noetischen Bewusstsein , Vom Dasein Gottes (1929), Wahrheit und Evidenz (1930), Kategorienlehre (1933), Grundlegung und Aufbau der Ethik (1952), Religion und Philosophie (1954), Die Lehre vom richtingen Urteil Grundzüge der Ästhetik (1959), Geschichte der griechischen Philosophie (1963).
LITT. O.Kraus, F.Brentano (1919); A.Kastil, Die Philosophie F.Brentanos (1951); L.Gilson, La psychologie descriptive selon Brentano (1955); P.G. Dix, De verhouding van de psychologie tot de wijsbegeerte in de leer van Brentano (1966).