v./m. (-sen), instelling die zich het bevorderen van het eigen woonbezit ten doel stelt.
De bouwspaarkas stelt, tegen een geregelde spaarbijdrage tot het tijdstip van aankoop van een eigen woning, deelnemers (meestal kleine spaarders) een geldsom ter beschikking bij de aankoop. Voorzover deze het totaal van de door elk gestorte spaarbedragen overtreft, krijgt de verstrekking de vorm van een hypothecaire lening (meestal op annuïteitsbasis), die verstrekt wordt uit de gezamenlijke besparingen, al of niet aangevuld met door niet-deelnemers verstrekte middelen.
De oorspronkelijke gedachte was om door coöperatief collectief sparen de meeste deelnemers eerder in het bezit van een eigen huis te doen komen dan bij individueel sparen mogelijk zou zijn. Men karakteriseert bouwspaarkassen wel als volkshypotheekbanken met spaarafdeling, waarbij het sparen te zijner tijd recht op een hypothecaire lening geeft. Men onderscheidt:
1. bouwspaarkassen die werken volgens het renteloze stelsel, waarbij zonder toevoeging van middelen van niet-deelnemers aan de deelnemers renteloze hypothecaire leningen uit de gezamenlijke spaarstortingen worden verstrekt;
2. bouwspaarkassen die werken volgens het renteverrekenende stelsel, waarbij over spaartegoeden rente wordt vergoed en over hypothecaire leningen rente in rekening wordt gebracht, hetgeen het aantrekken van middelen van niet-deelnemers bevordert.
Het bouwspaarkaswezen heeft in Nederland een grote vlucht genomen, in tegenstelling tot b.v. in Engeland (building societies) en in Duitsland. De eerste bouwspaarkas in Nederland werd opgericht in 1932, maar de meeste waren ca.1940 opgeheven. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er opnieuw belangstelling voor en vielen sedert 1946 de bouwspaarkassen onder toezicht van de Verzekeringskamer, maar de meeste opgerichte (nagenoeg alle volgens het renteloze stelsel) zijn geliquideerd of wikkelen hun zaken af. Hun taak is overgenomen door andere instellingen, vooral de in 1947 door enkele gemeenten opgerichte NV Bouwkas Noord-Ned. Gemeenten die, volgens het renteverrekenende stelsel werkend, later haar werkterrein tot nagenoeg het gehele land uitbreidde en de band tussen sparen en hypotheekverstrekking verbrak, in verband waarmee zij haar naam wijzigde in NV Bouwfonds Ned. Gemeenten.
Aan het sparen bij deze instelling wordt geen recht op hypothecaire lening meer ontleend (zie bouwfonds), maar slechts keuze bij voorrang uit door haar voorbereide bouwplannen. Zij is verreweg de grootste organisatie op dit gebied in Nederland en had ultimo 1974 voor ca. f 1,5 mrd. aan hypothecaire leningen uitstaan.
LITT. A.F.H.C.Schrijvers, Bouwspaarkassen (1942).
In België heeft het doelgericht sparen voor de aankoop van een huis twee oogmerken:
1. tegemoetkomen aan de problemen van een te hoge rentelast voor de hypothecaire leningen;
2. de onzekerheid uitschakelen met betrekking tot het verkrijgen van een dergelijke lening op het gewenste ogenblik.
In België kan het ‘voorhuwelijkssparen’ van de Belg. Arbeiders Coöperatie-Centrale Depositokas als een voorloper van het bouwsparen worden beschouwd. In het kader daarvan werd bij het huwelijk een premie toegestaan en, indien gewenst, een huwelijkslening naar verhouding van de gespaarde som. Hieruit ontstond het begrip ‘trouwe spaarder’, dat weldra opgang maakte. Bouwsparen als dusdanig is van recente datum. De Algemene Spaar- en Lijfrentekas lanceerde in 1970 een bouwspaarplan onder de benaming ‘woonsparen’.
Dit voorbeeld werd weldra gevolgd door een aantal privé-spaarkassen. Het systeem verschilt niet zoveel van de vroegere ‘trouwe spaarder’-voorwaarden bij die maatschappijen. De kredietrente is die van de gewone deposito’s, de rentevoet van de lening is die van spaarbons op vijf jaar, geldend op het ogenblik van de opname der lening. De looptijd is vastgesteld op een maximum van 20 jaar, terwijl het bedrag van de lening beperkt is tot BF2 mln. De belangrijkste vernieuwing bestaat uit het contractueel recht op een hypothecaire lening, daar waar de ‘trouwe spaarder’ slechts een voorrang werd beloofd. Daarentegen moet de contractuele spaarder thans regelmatiger sparen.
De vraag is wat er gebeurt met het contractueel recht op een lening, als van overheidswege kredietbeperkende maatregelen worden uitgevaardigd die een directe weerslag hebben op het hypothecair krediet. Dit vraagstuk en andere problemen (o.a. het verbinden van het bouwsparen met overheidssteun) zijn voorwerp van een grondig onderzoek, mede met het oog op de inschakeling van het bouwsparen in het geheel van het woningbouwbeleid.