[Fr., Ital. buora, Eng.: boree, boore, borry, Du.: Springtanz], v. (-s),
1. oude Franse dans;
2. in de instrumentale muziek een onderdeel van een suite.
DANS.
De bourrée is een Franse dans, sinds de 16e eeuw als parendans bekend en in het midden van de 17e eeuw opgenomen in de ballets de cour. Het is een vrij snelle dans in tweedelige maat met een markant ritme, verwant aan een oude volksdans uit Auvergne. Bij het ballet wordt onder een pas de bourrée verstaan een reeks snelle pasjes op de tenen, waarmee de indruk wordt gewekt dat de danseres zich glijdend verplaatst.
MUZIEK.
Als gestileerd muziekpatroon kreeg de bourrée in de instrumentale muziek een vaste plaats in het midden van de suite: voor clavecimbel, luit en orkest (Purcell, Rameau, J.C.F. Fischer, Pachelbel, J.S. Bach, Muffat, Handel). De bourrée is dan een levendige, energieke en snelle dans in 4/4 of 4/8 maat, met opmaat van een kwart of twee achtsten, met syncopering van de tweede en/of derde tel. Na 1750 kwam de bourrée nauwelijks meer voor. Aan het eind van de 19e eeuw hebben Franse componisten de bourrée als vorm weer opgenomen: Saint-Saëns, Chabrier, Roussel, F. Schmitt, Canteloube, Lazzari, Pugno.
LITT. J. Canteloube, La bourrée, recueil de danses et chants populaires du Massif Central (1927); L. Horst, Pre-classic dance forms (1937, 3e dr. 1968); P. Nettl, The story of dance music (1947).