Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 26-08-2021

Boer (landbouw)

betekenis & definitie

m. (-en),

1. iemand wiens bedrijf bestaat uit landbouw en/of veeteelt, landbouwer, veehouder; baas van een boerderij; pachter in betrekking tot zijn landheer ;
2. bewoner van het platteland: burgers en boeren; het is nog een echt boertje, je kunt het hem aanzien dat hij van buiten komt; op den boer wonen, buiten wonen; de opgaan, naar buiten gaan (om te verkopen, te bedelen, lezingen te houden); zegsw. en spreekw.: lachen als een boer die kiespijn heeft, zuur lachen; wat de boer niet kent, dat eet hij niet, hij is afkerig van nieuwe spijzen; een boer van één jaar en van honderd is hetzelfde, zij blijven halsstarrig vasthouden aan het oude; een boer en een varken zijn gelijk; ze worden al knorrende vet, toespeling op het altijd klagen en morren van boeren; laat de boeren maar dorsen, het kan mij niets schelen, ik zit goed;
3. lomperd, ongemanierd persoon: een boer op klompen; een boer blijft een boer;
4. (in samenstellingen) handelaar, leverancier die zijn waren langs de huizen brengt: groenteboer, melkboer, kaasboer, petroleumboer (tegenwoordig liever: groenteman, melkman enz.); persoon die iets langs de huizen ophaalt: schillenboer;
5. (in het kaartspel) kaart die in rang staat tussen de vrouw en de tien (in de troefkaarten soms de hoogste);
6. (bij het kootspel) wachter bij de koot die andere jongens met stenen trachten om te gooien: -, zet je koot recht, wanneer die opgerichte steen, ook boer geheten, omgegooid is;
7. in het kegelspel ben. voor de kegels 4, 6 en 9;
8. in het schaakspel synoniem voor pion.

Boeren, vroeger uiterlijk herkenbaar aan hun kleding, hebben zelden hoog sociaal aanzien genoten. De openlegging van het platteland en de toenemende communicatie hebben echter de sociale en culturele verschillen tussen stad en platteland vervaagd, zodat boeren zich wat betreft levenswijze nauwelijks meer van andere bevolkingsgroepen onderscheiden. Verder zijn ook de vaak grote verschillen in welvaart verdwenen.

De snelle economische en technologische ontwikkelingen van na de Tweede Wereldoorlog hebben grote gevolgen gehad voor de bedrijfsbezetting. De agrarische bedrijven van West-Europa behoren over het algemeen tot de kleine bedrijven, omdat in de meeste gevallen alleen de leden van het gezin op het bedrijf werkzaam zijn. Recente ontwikkelingen tonen echter dat voor arbeidskrachten in loondienst, maar ook voor meewerkende gezinsleden geen plaats meer is. Dit heeft ertoe geleid dat in het midden van de jaren zeventig tweederde van het aantal bedrijven in Nederland en België tot de zgn. eenmansbedrijven moest worden gerekend. Ondanks mechanisatie zijn deze kleine bedrijven echter economisch steeds minder levensvatbaar geworden. Hierdoor zal hun aantal steeds verder dalen: de levenswijze (met geringe ontwikkelingsmogelijkheden, weinig vrije tijd) en het lage inkomen in vergelijking met andere beroepsgroepen maken het steeds moeilijker opvolgers te vinden voor een eenmansbedrijf. Over het algemeen kan gesteld worden, dat de bedrijven steeds groter worden en dat het in de landbouw werkzame deel van de beroepsbevolking verder zal teruglopen.

LITT. J.M.Halpern, The changing village community (1967); A.Maris, Wijkende grenzen (1971).

< >