m. (-s),
1. opborrelende lucht- of gasbel in een vloeistof: alle plassen zijn vol bobbels van de regen;
2. (vlakker dan) knobbel, ronde of onregelmatige, meestal holle verhevenheid op een oppervlak: het papier zit vol bobbels; door de klierziekte was zijn lichaam met bobbels overdekt.