[Fr., kiel], v. (-s), een ruimvallend of getailleerd bovenlijfje met of zonder mouwen, door dames en meisjes meestal op rok of pantalon gedragen.
De blouse was oorspronkelijk een tuniekvormige hemdskiel en werd in de middeleeuwen aanvankelijk door boeren en arbeiders gedragen. In zuivere tuniekvorm bleef zij als boeren- en matrozenkiel in herinnering. Omstreeks het midden van de 19e eeuw ontstond een blousevorm die tot op heden in wezen niet veel is veranderd. Het was een meestal gesteven, vaak met kant versierde blouse van dunne, lichte stof met lange mouwen, manchetten en hoge boord. Zij diende aanvankelijk als ochtendkleding, maar vóór en na de Tweede Wereldoorlog kwam de blouse ook als onderdeel van middag- en avondkleding in zwang. Bij de ontwikkeling van het mantelkostuum of tailleur rond 1900 was de overhemdblouse een karakteristiek onderdeel.
Sinds de jaren zestig kwam deze, m.n. bij jongere vrouwen en tieners, zeer in de mode. Zij wordt in vele materialen, zoals katoen en tricot, en zowel effen als fel gepatroneerd vervaardigd.