v./m., (ook: anemie), wisselend ernstige ziektetoestand waarbij een vermindering van of een wanverhouding in de totale hoeveelheid bloedkleurstof en rode bloedlichaampjes bestaat. Men spreekt over het algemeen van bloedarmoede als het bloedkleurstof gehalte lager is dan 8,7 mmol/1 bij mannen en lager dan 8,1 mniol/1 bij vrouwen.
De belangrijkste klachten zijn moeheid, slapte, bleekheid, hartkloppingen, kortademigheid na inspanning, vaak ook hoofdpijn, duizeligheid en oorsuizen. Bloedarmoede treedt op bij: 1. bloedverlies,
2. verminderde aanmaak van rode bloedcellen,
3. versterkte afbraak van rode bloedcellen,
4. bij combinaties hiervan.
ad 1. Bij een flink bloedverlies is aanvankelijk het bloedvolume verminderd, terwijl het bloedkleurstofgehalte nog normaal is. Kort daarna wordt het bloedvolume aangevuld door verdunning met weefselvocht en wordt door versnelde aanmaak van jonge rode bloedcellen de bloedarmoede opgeheven,
ad 2. De verminderde aanmaak is het gevolg van een onvoldoende aanmaak van rode bloedcellen of van een onvoldoende produktie van bloedkleurstof. Een onvoldoende aanmaak van rode cellen kan optreden ten gevolge van onvoldoende ijzer, vitamine B12 of foliumzuur in de voeding, of door de resorptie van deze stoffen door het beenmerg of door doorwoekering van het beenmerg met kwaadaardige cellen. De meest voorkomende bloedarmoede is de ijzergebrekanemie ten gevolge van een ijzertekort of ijzerverlies (via versterkt bloedverlies); ten gevolge van een vitamine B12-tekort kan een pernicieuze anemie ontstaan. Bij foliumzuurtekort kan megaloblastaire anemie optreden. Men spreekt van een hypoplastische of aplastische anemie als er voldoende grondstoffen aanwezig zijn en er toch een verminderde produktie van rode cellen is.
Meestal worden hierbij ook minder witte bloedcellen en bloedplaatjes aangemaakt. De aplastische anemie kan soms aangeboren zijn en is dan een mogelijk erfelijke stoornis.
Al in de eerste maanden zijn er dan ernstige verschijnselen van bloedarmoede. Sommige kinderen reageren goed op medicijnen (b.v. corticosteroïden), maar veelal zijn zeer vele bloedtransfusies nodig om het leven te behouden. Soms treedt spontane genezing op. Fysiologische anemie treedt op in de 2e of 3e maand van elke pasgeborene en behoort tot de normale ontwikkeling. Zij hangt samen met de korte levensduur van de foetale rode bloedlichaampjes, en het verdunningseffect van het snel toenemende bloedvolume. Vooral bij kinderen met een laag geboortegewicht kan deze bloedarmoede aanzienlijk zijn.
Gewoonlijk leidt zij echter niet tot ziekteverschijnselen. Toedienen van ijzerpreparaten aan jonge zuigelingen kan deze anemie niet voorkomen, maar mogelijk wel het herstel, dat vanzelf optreedt, bespoedigen.
ad 3. Versterkte afbraak van rode bloedcellen kan leiden tot een hemolytische anemie.