bleek¹, bn. (bleker, bleekst),
1. (van het gelaat of andere lichaamsdelen) zwakker gekleurd dan normaal, zonder blos, wit: bleke wangen; bleek om de neus worden; van schrik; zo als de dood, als een doek;
2. zeer licht van kleur, witachtig: het bleke zand;
3. lichter, minder intens van kleur dan normaal: bleke inkt; bleek goud, goud met zilver vermengd;
4. mat, flauw: het bleke maanlicht; de bleke maan;
5. (zelfst.) het bleek, de bleekheid.