Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 26-08-2021

Bezitsspreiding

betekenis & definitie

v., spreiding van het bezit over een grote groep van de bevolking, beter: bezitsvorming.

In de Ned. politiek is de term bezitsspreiding na de Tweede Wereldoorlog gebruikelijk geworden. Bedoeld wordt het bevorderen van de vermogensvorming door die groepen van de bevolking, die daartoe om allerlei redenen (nog) niet zijn gekomen, meer in het bijzonder gericht op een vermindering van de ongelijkheid van de vermogensverdeling en inkomensverdeling (zie inkomenspolitiek). Het vraagstuk van de bezitsspreiding is zeer ingewikkeld. De vraag rijst of en in hoeverre het in beginsel op de weg van de overheid ligt uit een oogpunt van bezitsspreiding in de bestaande verhoudingen in te grijpen, b.v. door blijvende bemoeienis met de loonvorming, eventueel met winst en rente, vermogensaanwasdeling, door de belastingen, inclusief successierechten en door de regels van het erfrecht, door progressie in het tarief van aan gebruikers in rekening gebrachte kosten van door of vanwege de overheid verstrekte of gesubsidieerde goederen of diensten enz. Daarbij komt dat vele houders van vaste-rentedragende nominale vorderingen ten gevolge van de aanzienlijke inflatie in de loop der jaren toch reeds min of meer zijn onteigend.

In feite is in de westerse landen van volledige bezitloosheid geen sprake meer (duurzame gebruiksgoederen e.d.). Veeleer heeft men dus het oog op vermogensbezit. Een vermogensnivellering en nivellering van inkomen uit vermogen kan in beginsel langs twee wegen worden gerealiseerd:

1. via het moeilijker of onmogelijk maken van het voortbestaan of het nieuw vormen van grote vermogens;
2. via vergroting, resp. stimulering van de vorming van kleine vermogens.

De eerste zeer drastische nivelleringsmethode zou van veel grotere betekenis zijn en aanzienlijke repercussies van economische en sociale aard oproepen. De beperking van zeer grote particuliere vermogens, die voor de bezitter (vrijwel) uitsluitend van betekenis zijn vanwege het daaruit verkregen inkomen, is slechts van betrekkelijke betekenis, aangezien het (zgn. arbeidsloze) inkomen uit vermogen in vergelijking met voor de Tweede Wereldoorlog reeds aanzienlijk is gedaald, dan wel bij de ontwikkeling van het arbeidsinkomen is achtergebleven, terwijl b.v. een herverdeling van een (groot) deel van het dividendinkomen over de arbeiders voor elk slechts een gering bedrag zou opleveren. Daarbij komt dat velen tegenwoordig vermogensbezit hebben in de vorm van aanspraken op pensioen- en verzekeringsfondsen. De opbrengst van hogere successierechten zou kunnen worden gebruikt om de totstandkoming van kleine vermogens te bevorderen, dan wel het verlenen van aanspraken op periodieke uitkeringen (zoals in de sector van de sociale verzekeringen ook reeds het geval is).

De tweede methode zou dan de voorkeur verdienen, eventueel gecombineerd met de bevordering van eigen-woningbezit (waarover overigens de meningen sterk uiteenlopen), van sparen enz. Het begrip is derhalve nauw verweven met het vraagstuk van de winstdeling voor werknemers. Het vraagstuk lijkt zich dan ook vooral toe te spitsen op het feit dat van bezit van kapitaalgoederen of aanwijzingen daarop (aandelen, obligaties e.d.) voor grote groepen van de bevolking geen sprake is, wat gecompliceerd wordt door de concentratie van ondernemingen, waardoor een groot aantal ondernemingen voor een aanmerkelijk belang in bezit is van andere. Met name in de VS is het aandelenbezit onder de spaarders uit de gemiddelde en lagere inkomensklassen veel meer verbreid.

In dit kader wordt ook de popularisering van het effectenbezit van overheidswege en door het bedrijfsleven gestimuleerd. De overheid doet dit via gepremieerde spaarregelingen, het oprichten van speciale beleggingsmaatschappijen en door bepaalde belastingfaciliteiten. Het bedrijfsleven geeft de nodige voorlichting (in Nederland b.v. door de Stichting Verbreiding Effectenbezit, opgericht in 1959); ondernemingen zijn ertoe overgegaan hun aandelen te splitsen in kleine coupures met een nominale waarde van f10, f20, f25 of f50, hetgeen nog gestimuleerd werd door de uitkering van een deel der dividenden in de vorm van stockdividend, hetgeen kleine coupures wenselijk maakte. Ook werden kleine coupures obligaties uitgegeven (b.v. van de rentespaarbrieven van de Bank voor Ned. Gemeenten).

Het vraagstuk van de bezitsspreiding wordt veelal vermengd met dat van de machtsverhoudingen. Hierbij dient echter bedacht te worden dat langzamerhand de machtsuitoefening zich heeft losgemaakt van de bezitsrechten; macht en eigendom van de industriële produktiemiddelen zijn meer gaan berusten bij de ondernemingsleiding (orgaaneigendom) dan bij de aandeelhouders, die tot in winst en verlies delende geldbeleggers zijn geworden. Vaak wordt voorgesteld de werknemers in de gelegenheid te stellen aandeelhoudersrechten te verwerven, ook onafhankelijk van een verwerving uit hoofde van winstdeling (zie copartnership). Een belangrijk motief hierbij was de gedachte de oude antithese tussen kapitaal en arbeid in de bevolking om te zetten in een synthese, waarbij in de toekomst evenwichtiger verhoudingen zouden kunnen worden bereikt.

Er doen zich hierbij echter vele meningsverschillen voor. Sommigen vrezen m.n. het optreden van een ‘beleggersmentaliteit’ bij de werknemers als zij eigenaar van aandelen, van een eigen huis e.d. worden. Verder rijst de vraag of van collectieve dan wel ondernemingsgewijze fondsvorming dan wel van individuele aandelenverwerving sprake moet zijn.

In protestants-christelijke, rooms-katholieke en modern-humanistische kringen leven bepaalde ethische desiderata, tot de verwezenlijking waarvan b.v. bezitsspreiding, winstdeling een bijdrage zouden kunnen leveren, maar de gedachte van bezitsvorming en -spreiding stamt vooral uit rooms-katholieke kring (zie solidarisme). In de rooms-katholieke maatschappijleer, o.a. neergelegd in de encycliek Rerum novarum (1891) en Quadragesimo anno (1931), wordt het bevorderen van vermogensvorming door de niet-vermogende lagen der bevolking als een middel gezien om de klassentegenstellingen te verminderen. Er zijn ook van socialistische zijde stemmen opgegaan voor bezitsspreiding (o.a. in Nederland: rapport Partij van de Arbeid, De weg naar vrijheid, 1951, en wat kritischer: Wenkend perspectief, rapport van het NVV, 1957). In Nederland is door het optreden van het kabinet-Den Uyl (1973—) het spreiden van bezit uitdrukkelijk als een oogmerk van het beleid naar voren gebracht.

België kent maatregelen tot bevordering van bezitsvorming m.n. in het verstrekken van premies bij eigen-woningbouw voor minder vermogenden.

Litt. B.Molitor, Vermögensverteilung als wirtschaftspolitisches Problem (1965).

< >