Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-03-2019

Benjamin

betekenis & definitie

[Hebr., ‘zoon van de rechterhand’ of ‘zoon van het zuiden’], in het OT de jongste zoon van Jakob en volle broer van Jozef. Omdat Jozef en Benjamin zonen waren van Rachel, Jakobs meest geliefde vrouw, waren zij de lievelingen van hun vader (Gen.35,18; 42—44).

Benjamin is de naam van een der oude Israëlitische stammen. Wat de genealogische plaats betreft, wordt Benjamin vaak als de jongste stam beschouwd, die later in macht achteruit is gegaan. Het gebied van de stam was ca. 40 km breed, tussen Juda en Efraïm, terwijl de grenzen ongeveer langs Jeruzalem, Bethel, de Jordaan en de Dode Zee liepen.Beroemde heiligdommen waren te Bethel, Gibeon en Gilgal; andere steden: Rama, Gibea en Mizpa. In de Richterentijd is Benjamin bijna vernietigd. Saul, Israëls eerste koning, was een benjaminiet. Na Sauls dood heerste er spanning tussen Benjamin en David met zijn aanhang (2.Sam.2,8 e.v.). Een groot deel van het stamgebied werd door David ingelijfd bij Juda; de rest ging later tot het noordelijke rijk over. Esther en Mordechaï, ook de apostel Paulus, werden gerekend tot de stam van Benjamin.

Benjamin wordt in de zegen van Jakob (Gen.49) een wolf genoemd. Litt. K.D.Schunck, Benjamin, Untersuchungen zur Entstehung und Geschichte eines isr. Stammes (1963); S.Yeivin, The Benjaminite settlement in the Western part of their territory, in: Israël Exploration Journal 21 (1971), p. 141—154.

< >