Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-03-2019

Bejaarde

betekenis & definitie

v./m. (-n), oude van dagen (in België: ouderling), persoon die een bepaalde gevorderde leeftijdsgrens bereikt heeft.

PSYCHOLOGIE.

De term bejaarde wordt gereserveerd voor mensen na hun pensionering (Nederland en België 65 jaar, voor vrouwen vaak 60, USSR 60, Zweden 67, Noorwegen 70). Door goede medische en sociale zorg is de groep bejaarden in de technisch ontwikkelde landen sterk gestegen. Omdat de bejaarde steeds minder deel blijft uitmaken van een gezin (b.v. van een van de kinderen) werden speciale voorzieningen met betrekking tot huisvesting en verzorging noodzakelijk.

Het leven van de bejaarde heeft naast positieve aspecten, men heeft meer tijd voor zichzelf, voor de (klein)kinderen e.d., ook negatieve kanten: door de vermindering van de beroepsactiviteiten voelt de bejaarde zich vaak overbodig. Daarom tracht men steeds meer de bejaarden in te schakelen in het maatschappelijke en culturele leven.

LITT. R.J.Havighurst, enz., Adjustment to retirement (1970); CRM, Nota bejaardenbeleid (1970); E.M.Goldberg, Helping the aged (1972); U.KochStraube, Alternforschung (1973).

STATISTIEK.

Bevolkingsveroudering is slechts in geringe mate afhankelijk van de daling van de sterftecijfers, aangezien deze daling zich in de meeste leeftijdsgroepen voordoet. Volgens prognoses van het CBS zal Nederland in 1980 11,2 % en in 2000 12 % bejaarden tellen. Het aantal mannen zal daarbij geringer zijn dan het aantal vrouwen, omdat het sterftecijfer bij mannen van 35-65 jaar toeneemt. De gemiddeld te verwachten levensduur bij de geboorte is, volgens de sterftetabel van 1972, 70,8 jaar voor jongens en 76,8 jaar voor meisjes (in 1870 was dat resp. 38 en 40 jaar). Op 65-jarige leeftijd is de gemiddeld te verwachten levensduur voor mannen 13,4 jaar, voor vrouwen 16,6 jaar.

Al bereiken velen tegenwoordig een hoge leeftijd, dat betekent niet, dat de absolute levensgrens opgeschoven is, omdat heel oude mensen altijd zijn voorgekomen. De hoogste goed-gecontroleerde leeftijd ooit in het Westen bereikt, is 112 jaar. Binnen de groep van de bejaarden valt een verschuiving waar te nemen naar de hoogste leeftijdsgroepen (het percentage personen van 80 jaar en ouder groeide van 13,1 % in 1951 naar 17,1 % in 1971; naar schatting 21 % in het jaar 2000). Enige veroudering vindt ook plaats in de zgn. actieve bevolkingsgroep van 15—64 jaar. Het produktieve deel van de bevolking in Nederland is ten aanzien van het niet-produktieve deel (jeugd en bejaarden) slechts heel weinig teruggelopen. Volgens de volkstelling van 1971 was van de mannelijke beroepsbevolking (ca. 3,5 mln.) 2,2 % 65 jaar en ouder; van de ruim 1 mln. werkende vrouwen was dit 1,7 %.

Grotere bewogenheid met het lot van de in enigerlei mate minder bedeelden (waartoe vroeger vele bejaarden behoorden), de ‘ontdekking’ van de produktiviteit van vele bejaarden, het grotere aantal bejaarden en de groeiende wetenschappelijke belangstelling voor alle fasen van de levensgang hebben geleid tot een ‘bejaardenbeleid’ en een wetenschappelijke bestudering van veroudering en ouderdom (gerontologie, geriatrie).

LITT. H.J.P.J.Goedmakers, enz., Ouderdom en samenleving (1970); J.M.A.Munnichs, Ouder worden en bejaard zijn (1972).

Ook in België valt een vergrijzing van de bevolking waar te nemen. De huidige bejaarden stammen uit de periode waarin de kindersterfte gedaald was en het geboortencijfer nog relatief hoog bleef (29 %o in 1900). In 1975 bedroeg het aantal bejaarden ca. 1500000, 14,2 % van de bevolking. Vanaf 1975 (tabel) echter zal het aantal bejaarden (65—69 jaar) afnemen met ca. 1,9 % omdat deze stammen uit een periode waarin de vruchtbaarheid dalende was. Men voorziet dat het aantal bejaarde mannen en vrouwen binnen 15 jaar licht zal teruglopen.

In België heeft men een nationale enquête gehouden met het doel de mate van invaliditeit te evalueren. Van 3140 ondervraagde bejaarden bleek dat 30 % in staat was zonder moeite trappen te lopen, uit te gaan, huishoudelijk werk te doen en maaltijden te bereiden. Verder bleek dat ca. 14 % van de ondervraagden semi-valide en 10 % als invalide kon worden gekarakteriseerd. Vooral het trappen lopen bleek veel moeilijkheden op te leveren. Als algemene conclusie kon men stellen dat driekwart van de bejaarden valide is, zij het dat zij soms beperkte hulp nodig hebben bij boodschappen doen. Over het algemeen ligt de graad van validiteit bij vrouwen lager: na 85 jaar zijn 20 % van de mannen en 45 % van de vrouwen te beschouwen als invalide.

Deze gegevens zijn belangrijk met het oog op te treffen voorzieningen. Niet alleen de medische toestand van de bejaarden is daarbij van belang, omdat ook de psychische toestand, de financiële middelen en de gezinstoestand van belang zijn. Alle factoren tezamen zijn van belang voor het bejaardenbeleid en de bejaardenhuisvesting.

LITT. J. van Houtte, Veroudering van de bevolking en bejaardenprobleem (in: Bevolking en gezin, 1964); C.Dooghe, De bejaarden in België, validiteit en invaliditeit (1967).