v. (-en),
1. raming van voorgenomen, resp. te verwachten uitgaven en inkomsten door een huishouding, m.n. gezin, organisatie, bedrijf (zie bedrijfsbegroting), overheid (zie Rijksbegroting) : de begroting wordt in september bij de Tweede Kamer ingediend; nieuwe posten op de begroting brengen;
2. het stuk waarin zo’n raming is uitgewerkt: de begroting ligt ter inzage;
3. voorlopige berekening van de kosten van een te maken werk.
Een begroting kan opgesteld worden ten aanzien van een bepaald project, maar ook betrekking hebben op alle inkomsten en uitgaven van een huishouding voor een bepaalde periode (veelal een jaar). In Nederland en België wordt de begroting voor het Rijk vastgesteld bij besluit van de Kroon en StatenGeneraal resp. Kamer en Senaat gezamenlijk (wet in formele zin). De zgn. comptabiliteitswetten verstaan daaronder zowel de wetten betreffende de uitgaven als die betreffende de middelen.
Voor EG zie Europese Gemeenschappen.
