v., het categoriseren van objecten of gebeurtenissen op grond van kenmerken en relaties die deze objecten of gebeurtenissen gemeen hebben, of door de persoon als zodanig beoordeeld worden.
Begrippen worden meestal met een woord aangeduid. Voorbeelden van begrippen met gemeenschappelijke kenmerken zijn ‘driehoeken’ of ‘zoogdieren’, terwijl begrippen als ‘langer’ of ‘zwaarder’ op gemeenschappelijke relaties gebaseerd zijn. Begrippen kunnen zowel abstract (‘gerechtigheid’) als concreet (‘hond’), minder of meer omvattend (b.v. ‘hond’ en ‘zoogdier’) zijn. Het gemak waarmee begripsvorming optreedt, hangt o.a. af van de aard van de voor het begrip wezenlijke kenmerken. Begrippen zijn over het algemeen gemakkelijker te vormen wanneer de ‘relevante’ kenmerken concreet en aanschouwelijk gegeven zijn, dan wanneer zij min of meer abstract zijn.
Bij begripsvorming zijn vooral processen als generaliseren en onderscheiden (discrimineren) van belang. Zo zullen jonge kinderen bij het vormen van het begrip ‘hond’ eerst b.v. alle huisdieren onder het begrip vatten, en slechts geleidelijk tot die onderscheidingen (discriminaties) komen, die nodig zijn om te kunnen vaststellen wat wel en wat niet tot het begrip behoort. Voor het aanleren van begrippen in onderwijssituaties, zoals meetkundige begrippen als ‘gelijkbenige driehoek’, ‘loodlijn’ e.d., zijn door de Russische psychologen, m.n. Galperin, belangwekkende procedures ontwikkeld, waarbij het gewenste begripsgedrag trapsgewijs wordt opgebouwd.
LITT. C.F.van Parreren, Psychologie van het leren (dl. 1 1970); R.Oerter, Psychologie des Denkens (1971).