Jan van Beers, Vlaams dichter, *22.2.1821 Antwerpen, ♰14.11.1888. Van Beers was leraar aan de normaalschool te Lier, naderhand aan het atheneum van zijn geboortestad.
Hij wendde zich vroegtijdig af van de kerk (vgl. het gedicht Confiteor, 1880) en speelde een niet onbelangrijke rol in de liberale cultuurpolitiek. In de poëzie evolueerde hij geleidelijk van weke sentimentaliteit naar gematigd realisme.Hij was een tegenhanger van zijn vriend Hendrik Conscience in zijn verhalende gedichten in hexameters, De Bestedeling (1858) en Begga (1868), waarin met weliswaar conventioneel-idealiserende strekking, maar niet zonder innigheid de dagelijkse vreugde en smart van eenvoudige Vlaamse volksmensen geschetst worden. Door dergelijke stukken werd Van Beers ook in Nederland zeer bekend; bovendien droeg zijn talent als declamator veel bij tot zijn grote populariteit. Van Beers was ook de samensteller van een aantal leerboeken voor het onderwijs. Werken: Jongelingsdroomen (1853), Levensbeelden (1858), Gevoel en leven (1869), Rijzende blaren (1884). Uitgave: door M. Sabbe, Gedichten (1921).
LITT. P. de Mont, Drie groote Vlamingen (1901).