[Lat. bucina, bos, rund, canere, galmen], v./m. (-en),
1. trompet of hoorn, met zeer krachtige klank, in verschillende vormen bij allerlei volken in gebruik, vooral vroeger bij de oosterse volken; (fig.) de bazuin steken, de lof van iemand verkondigen;
2. (thans) geelkoperen schuiftrompet, trombone;
3. naam voor een der krachtigste orgelregisters.