v. (-heden), een methodisch technische term voor de persoonlijkheid die kenmerkend is voor een bepaalde cultuur.
Het begrip basispersoonlijkheid is afkomstig van de neofreudiaanse psychiater Abram Kardiner, die ervan uitging, dat er primaire en secundaire instituties bestaan. Dit onderscheid komt erop neer, dat m.n. de primaire instituties zoals opvoedingspraktijken en het economische systeem van een cultuur een karakteristieke persoonlijkheidsstructuur voortbrengen, die tot uiting komt in, en vorm geeft aan de secundaire instituties, zoals folklore, kunst, religie en mythologie. De basispersoonlijkheid is nu datgene wat achteraf met behulp van psychoanalytische methoden gereconstrueerd wordt uit etnografische gegevens over beide soorten instituties, ter verklaring van zowel de integratie van diverse instituties in een cultuur, als de persoonlijkheidsovereenkomsten van de dragers van die cultuur. De basispersoonlijkheid is als zodanig een eigenschap van het culturele systeem. Deze term duidt dus niet de onveranderlijke kern van de persoonlijkheid aan, waarvan het concrete, handelende-ik een steeds wisselende weergave is.
De term basispersoonlijkheid is van een zelfde abstractieniveau als het begrip cultuur. Ondanks dat hebben volgelingen van Kardiner zich toch afgevraagd of bepaalde karakteristieken van de basis-persoonlijkheid niet bij de afzonderlijke individuen zijn terug te vinden. De vraag leidde tot onderzoek naar de modale persoonlijkheid.
LITT. M. Dufrenne, La personnalité de base (1966).