[Oudfr. bail], v. (-s),
1. leuning, balustrade, hekwerk; (overdrachtelijk) hij moet voor de balie komen, voor de rechter verschijnen;
2. (overdrachtelijk) de advocaten, de advocatenstand: een lid van de -.
De balie was in de rechtspraktijk voorheen de balustrade waarbij de raadslieden die iets hadden voor te dragen zich in de rechtzaal moesten opstellen. Thans is de balie de orde van de advocaten die bij een rechtscollege zijn ingeschreven en binnen het ressort van dat college de rechtspraktijk uitoefenen; ook de landelijke orde van advocaten.