Belg. Franstalig schrijver, *27.4. 1875 Antwerpen, ♱ (zelfm.) 10.4.1932 Saint-Germain-en-Laye.
Baillon stamde uit een gegoede familie. Zeer jong verloor hij zijn ouders en had een bewogen en ongelukkige jeugd. Hij brak zijn ingenieursstudie te Leuven af wegens een mislukte verhouding met het fabrieksmeisje Rosine.Hij vestigde zich te Brussel waar hij zijn bizarre verhalen vanaf 1898 publiceerde in het tijdschrift Le Thyrse. Deze periode wordt beschreven in de romans La dupe (begonnen in 1902, uitgegeven in 1944), Le neveu de Mlle Autorité (1930) en Roseau (1932). Zijn huwelijk met Marie (1902-12) vormde de grondslag van een reeks autobiografische romans: Histoire d’une Marie (1921), zijn meesterwerk, Moi quelque part (1920; heruitgegeven in 1922 als En sabots), Zonzon Pépette (1923) en Par fil spécial (1924). In 1912 vestigde hij zich te Parijs met de pianiste Germaine Lievens. Hij leidde er een armoedig bestaan en werd geestesziek. Zijn verblijf in het krankzinnigengesticht La Salpêtrière beschreef hij helder en scherpzinnig in Un homme si simple (1925).
Zijn werk wordt gekenmerkt door een combinatie van scepticisme, realisme en mystiek. LITT. R.de Lanney, Un bien pauvre homme: A. Baillon (1945); M.William, La haute solitude d’A. Baillon (1951); cat. tent. A.Baillon (Brussel, 1957).