metropool uit het oude Tweestromenland, sinds ca. 1700 v.C. hoofdstad en cultureel en religieus centrum van (Zuid-)Mesopotamië. De stad lag aan een oostelijke, vooral sinds 1000 v.C. belangrijke, zijtak van de Eufraat, iets ten noorden van het huidige Hilla, 90 km ten zuiden van Bagdad, in het gebied waar Eufraat en Tigris elkaar dicht naderen, aan de verbindingsweg tussen de Perzische Golf en Syrië—Palestina.
De stad bestond reeds in het 3e millennium v.C. en droeg oorspronkelijk de naam Babil(l)a. Het latere Bab-ilim, ‘Godenpoort’, onderstreept het prestige van de stad. Het OT leidt in het verhaal over de Toren van Babel de naam af van de wortel balal, in verband met de spraakverwarring. De grote opgang begon rond 1900 v.C., toen na de ondergang van het rijk van Oer lil ook Babylon zich onder Soemoeaboem (een vorst van Amorietische origine) zelfstandig wist te maken. Zijn opvolger Soemoe-la-el stichtte de dynastie waartoe ook Hammoerabi (rond 1700) behoorde, die geheel Mesopotamië veroverde en Babylon haar aanzien gaf. Het eind van de dynastie kwam kort na 1600, toen tijdens een militaire expeditie van de Hettieten de stad door Moersilis veroverd werd en het beeld van de stadsgod Mardoek werd weggevoerd. Eeuwenlang stond Babylon vervolgens onder de macht der zich snel aan de Babylonische cultuur aanpassende Kassieten, die er tijdelijk resideerden, maar daarnaast in Doer-Koerigalzoe een eigen residentie stichtten; de ruïneheuvel daarvan, Aqarqoef, ca. 100 km ten noorden van Babylon, werd vroeger wegens zijn grote hoogte door reizigers wel voor de Toren van Babel gehouden.
De conflicten tussen Babylonië en Assyrië leidden ca. 1220 tot de verovering en ontmanteling van de stad door Toekoelti-Ninoerta i. Zwaar leed de stad rond 1165 onder de veroveringszucht van Elam; koning Soetroek-Nacchoente veroverde de stad en sleepte veel grote monumenten weg, o.a. de Codex Hammoerabi, die in het begin van deze eeuw te Soesa werd herontdekt. De tweede dynastie van Ism betekende, m.n. onder -Nebukadnezar I (einde 12e eeuw), hernieuwde bloei. Babylon raakte vervolgens intensief betrokken bij de strijd tussen Babur op zijn troon in een van de door hem in India aangelegde tuinen, eind 16e eeuw (miniatuur uit een 'Babar-nama British Museum, Londen) soms in Babylon resideerden), en Elamieten. Het bezit van de stad betekende overwicht en had militaire waarde; de priesterschap van de god Mardoek mengde zich soms in de politiek. TiglathPileser III, koning van Assyrië, had in 728, na tal van complicaties, zelf de troon van Babylon beklommen, wat ook gold voor verscheidene van zijn opvolgers.
Ingrijpend waren vooral de ontwikkelingen rond 700, toen de strijd met Assyrië zich toespitste rond de Chaldeeuwse vorst Mardoek-apal-iddina (zie Merodach Baladan), een exponent van het Babylonische nationalisme. Uiteindelijk leidde dit tot de totale verwoesting van Babylon door Sanherib in 689. Het betekende een voorlopige oplossing van het ‘probleem Babylon’, waarmee de Assyriërs veel te stellen hadden, omdat hun veroveringsdrang en militaire interessen rekening moesten houden met het cultureel en godsdienstig prestige van de stad en haar god.
Esarhaddon, die de door zijn vader Sanherib verwoeste stad na 680 weer opbouwde, plaatste zijn zoon Sjamasj-sjoem-oekin op de Babylonische, en zijn zoon Assoerbanipal op de Assyrische troon. Het conflict tussen beiden barstte in 650 in volle hevigheid los. Babylon werd veroverd, Sjamasj-sjoem-oekin werd gedood. Toen de Assyrische macht steeds meer ging tanen, maakte een Chaldeeuws vorst, zie Nabopolassar, zich rond 630 zelfstandig. Behoedzaam manoeuvrerend bouwde hij de macht van Babylon uit en hij droeg tussen 615 en 610 belangrijk bij tot de verovering der Assyrische steden en de ondergang van Assyrië. Onder zijn zoon Nebukadnezar II beleefde de stad een nieuwe bloeiperiode, gepaard gaande met grote machtsontplooiing en bouwactiviteit, getuige talrijke bouwinscripties.
Na de regering van de enigszins zonderlinge Nabonidoes viel de stad echter reeds in 539 in handen van Kyros der Perzen en Meden, die zelfs welkom werd geheten door de priesterschap. De laatste dagen van de stad worden in Dan.5 beschreven.
Kyros regeerde vanuit Babylon, maar zijn opvolgers verlegden het zwaartepunt van het rijk naar het oosten, naar Soesa in Elam en naar>Persepolis. Als straf voor anti-Perzische opstanden werd de stad onder Dareios I en Xerxes I geplunderd, gestraft, en ontmanteld. Alexander de Grote, die grote herbouwplannen had, kon deze niet meer realiseren. Zijn opvolgers kozen Seleukeia (Seleucia) als residentie. Babylon kende in de hellenistische tijd nog een bloeiperiode, waarvan het theater en een school van astronomen getuigen, maar het verdween in de Sassanidische periode (hoofdstad was toen Ktesifoon) voorgoed. De naam bleef echter voortleven en kreeg een haast symbolische betekenis als predikaat voor negatieve aspecten van een wereldstad. Hiertoe droeg bij de bijbelse visie, zoals het verhaal over de Toren van Babel, de profetische kritiek op haar machtspolitiek en zucht naar handelswinst en het overdrachtelijk gebruik van Babylon in Openb. 16,19; 17,5; 8,2,10,21.
De ruïnes van de stad dateren m.n. uit de Nieuwbabylonische bloeiperiode. Door de vele verwoestingen en vooral ten gevolge van de hoge stand van het grondwater is de kennis van de oudere perioden miniem. Informatie boden de Duitse opgravingen tussen 1899 en 1917 onder leiding van R.Koldewey en de talrijke Nieuwbabylonische teksten, m.n. een uitvoerige stadsbeschrijving. De gegevens van Herodotos zijn overdreven en moeten met voorzichtigheid worden gehanteerd. Tijdens de bloeiperiode werd de stad omgeven door een deels dubbele muur van ca. 19 km lengte, terwijl het inwonertal zeer hoog was. Het oude stadsdeel lag op de oostelijke oever van de Eufraat; het nieuwe, daarmee via een brug verbonden, op de westelijke.
Voor de verdediging kon gebruik worden gemaakt van een ‘Babylonische waterlinie’. Kyros veroverde de stad door de Eufraatarm droog te leggen.
Volgens de stadsbeschrijving kende Babylon 53 tempels, bijna duizend kapellen en honderden straataltaren. De opzet van de nieuwe stad was systematisch, met royale huizen gebouwd rond een binnenhof, en een rechthoekig patroon van straten. De oude stad herbergde het grote paleis (ca. 6 ha) en de voornaamste tempels, waarvan die van Ninmach, Ninoerta, Isjtar van Akkad en vooral Mardoek door de opgravingen bekend zijn geworden. Het paleis bestond uit vijf eenheden, met als centraal element de troonzaal (60 m x 55 m). De interpretatie van een gewelvencomplex in de noordoosthoek als de befaamde ‘hangende tuinen’ is zeer onzeker. Ter plaatse gevonden teksten wijzen op magazijnen en woonverblijven voor buitenlandse ambachtslieden en gegijzelde vorsten, zoals Jojachin van Juda. Het paleis was door middel van twee bastions, een kanaal en de muur Imgoer-Bel zwaar versterkt.
In deze muur, oostelijk van het paleis, bevond zich de Isjtarpoort, nu nog 12 m hoog, versierd met honderden in geglazuurde reliëfs uitgevoerde figuren van draken en stieren (fragmenten bevinden zich in de Staatliche Museen te Oost-Berlijn). Een ruime processieweg, geflankeerd door leeuwenreliëfs, liep door de poort en voerde oostelijk langs de torentempel van Mardoek, Etemenanki (‘huis, fundament van hemel en aarde’), in zijn jongste fase met bases van 92 m x 92 m en via zeven kleiner wordende etages ook 92 m hoog. Een cella bevond zich op de top, waarvan de functie, ondanks de berichten van Herodotos, niet geheel duidelijk is. Van de tempeltoren is thans geen spoor meer te bekennen; de baksteen werd door de plaatselijke bevolking voor eigen doeleinden gebruikt. Voorbij de torentempel maakte de processiestraat een rechte hoek naar het westen, en passeerde de woontempel van Mardoek, Esa(n)gila, een uit twee delen bestaand complex van ca. 2 ha, waarin zich tevens kapellen van vele andere góden bevonden. In het uiterste noorden, juist binnen de buitenste muur, bevindt zich de ruïneheuvel Babil, de plek van Nebukadnezars zomerpaleis.
Meer naar het zuiden vermoedt men de zgn. Akitoetempel, die in het nieuwjaarsfeest een belangrijke rol speelde. Het mythische epos Enoema Elisj, dat Mardoeks triomf beschrijft, werd hier gereciteerd en vermoedelijk mimisch opgevoerd.
Door de opgravingen, door een museum en door de uitgevoerde restauratiewerkzaamheden kan men zich nog een idee vormen van de antieke stad. [prof. dr.K.R.Veenhof]
LITT. R.Koldewey, Das wiedererstehende Babylon (4e dr. 1925); E.Unger (in: Reallexikon der Assyriologie I, 1932; p.330—369); O.E.Ravn, Herodotus’ description of Babylon (1942); A.Parrot, Archéologie mésopotamienne i (1946; p.176-200; met litt.); Th.A.Busink, De Babylonische tempeltoren (1949); W. Andrae, Babylon, die versunkene Weltstadt (1952); A.Champdor, Babylon (1958); H.W.F.Saggs, Everyday life in Babylonia and Assyria (1965); J.A.Brinkman, A political history of post-Kassite Babylonia (1968); E.Unger, Babylon, der heilige Stadt nach der Beschreibung der Babylonier (2e dr. 1970).