Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2019

Bab

betekenis & definitie

[Arab., poort, deur], m. (-s), in de islamitische bouwkunst benaming voor poort.

De eerste stads- en verdedigingspoorten waren openingen in een muur, aan beide zijden beschermd door twee halfronde torens. Bij de stichting van Bagdad (762) ontstond een nieuw type bab: de ‘zigzagpoort’ als strategisch gebouw met haaks op elkaar uitkomende gangen. In latere eeuwen bouwde men weer rechte poorten met naar voren toe uitstekende ronde flanktorens waardoor de eigenlijke poort diep naar achteren in een goed verdedigbare smalle gang kwam te liggen (b.v. de drie 10eeeuwse stadspoorten te Cairo, de Puerta de Visagra te Toledo). In de 12e eeuw, ten tijde van Saladin en de overwinningen op de kruisvaarders, kwamen tot ver in het westen voor steden en burchten de zigzagpoorten als verdedigingsbastions weer in zwang (b.v. de citadel van Aleppo (Haleb) uit 1214 met een gang die vijf maal wendt, en de Oedajapoort te Rabat met drie opeenvolgende binnenplaatsen en twee haakse uitgangen). Bij moskeeën was de bab oorspronkelijk eveneens slechts een opening in de muur, maar in de 10e eeuw werden onder de Fatimiden in Noord-Afrika ook moskeepoorten gebouwd die beïnvloed waren door Romeinse triomfbogen (b.v. de Grote Moskee te Madia, Tunesië; de Baibarsmoskee te Cairo). In het oosten ontstonden onder invloed van de zgn. liwans uit de Oudperzische, speciaal Sassanidische paleizen zeer grote nisvormige moskeepoorten, b.v. de Groene Moskee uit 1424 te Broessa (Bursa) in Turkije en de Koningsmoskee te Isfahan.

LITT. G.Marpais, L’architecture musulmane d’Occident (1954).