(ATB), een systeem dat de trein automatisch laat stoppen als de machinist te snel zou gaan rijden of de seinen langs de baan niet zou opvolgen. De treinapparatuur reageert daarbij op signalen die vanuit de baan worden opgevangen.
Er zijn twee principieel verschillende systemen:1. Bij het puntsysteem ontvangt de trein ter plaatse van een sein een elektrische of magnetische impuls, die via de treinapparatuur in de cabine wordt gesignaleerd. Als de machinist niet juist reageert, wordt de rem na enige seconden automatisch in werking gesteld. Als het sein voorbijrijden toestaat is de baanapparatuur inactief, de trein ontvangt geen impuls en kan ongehinderd doorrijden.
2. Het continusysteem berust erop dat voortdurend een signaal door de rails of door een speciaal in het spoor gemonteerde kabel wordt gestuurd. Door coderen van het signaal wordt informatie gegeven met welke snelheid mag worden gereden. Het signaal wordt door opneemspoelen, die voor aan de trein zijn gemonteerd, opgevangen, in de treinapparatuur gedecodeerd en daarna met cabineseinen aan de machinist getoond. De ontvangen snelheidsopdracht wordt vergeleken met de werkelijke snelheid. Als de code die uit de baan wordt opgevangen wijzigt, luidt kort een attentiebel. Als de machinist niet tijdig reageert, stelt de treinapparatuur de ATB-remklep in werking en wordt de trein tot stilstand gebracht.
Het systeem dat bij de NS wordt toegepast, kent vijf snelheidstrappen, nl. 40, 60, 80, 130 en 140 km/h. Voor de laagste trap wordt geen code gegeven. De machinist moet dan elke 20 s op een knop drukken om kenbaar te maken dat hij attent is. Doet hij dat niet dan wordt de trein automatisch tot stilstand gebracht. Als de code door storing weg zou vallen, moet dus afgeremd worden tot 40 km/h. Het continusysteem kan ontwikkeld worden tot automatische treinbeheersing waarbij aanzetten, remmen en stoppen geheel zonder tussenkomst van een machinist gebeuren.
