af'druipen (droop af, is afgedropen),
1. in druppels neervallen; met subjectsverwisseling: een schotel laten afdruipen, het vocht druipenderwijs laten afvallen van;
2. (van dieren) druipstaartend zich verwijderen; (fig.) zich stil verwijderen, uit vrees voor gevaar, uit schaamte of na een mislukking: daarop kon hij afdruipen.