af'danken (dankte af, heeft afgedankt),
1. uit de dienst ontslaan (werklieden, krijgs- en scheepsvolk); de manschappen afdanken, laten inrukken;
2. (fig.) buiten gebruik stellen (een kledingstuk, een schip enz.); afschaffen: paard en rijtuig afdanken;
3. een vrijer, een minnaar afdanken, hem laten schieten.