Gepubliceerd op 17-01-2021

Werktijdverkorting

betekenis & definitie

v., algemene, per branche of onderneming ingevoerde verkorting van de officiële arbeidsduur, d.w.z. het aantal uren dat de werknemers daar normaal per week werken.

© Tijdelijke verkorting Voor bedrijven in een moeilijke positie kan tijdelijke werktijdverkorting soms een oplossing bieden om collectief ontslag of bedrijfssluiting te vermijden. Een dergelijke werktijdverkorting op eigen initiatief van ondernemingen (al dan niet via overleg met de vakbeweging) is in Nederland niet toegestaan, maar van overheidswege kan vergunning worden verleend. Het aantal door tijdelijk korter werken verloren gegane mensjaren vertoont in Nederland opmerkelijke schommelingen.

Permanente verkorting De werkweek daalde in de jaren zeventig geleidelijk verder. Zo bedroeg de in CAO’S overeengekomen contractuele duur van de werkweek in Nederland in 1980 gemiddeld 40 uur, in België gemiddeld 37 uur. Een verdere verkorting wordt bepleit als middel om de massale werkloosheid in te dammen. Een van de problemen daarbij is, dat een geringe verkorting in het algemeen geen uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen met zich meebrengt; de (relatief) toegenomen hoeveelheid arbeid kan immers betrekkelijk gemakkelijk over het bestaande aantal werknemers worden verdeeld. Vandaar dat de Ned. vakbeweging o.a. pleitte voor invoering van een vijfin plaats van vierploegendienst bij continubedrijven. De invoering daarvan stuitte aanvankelijk echter op verzet van overheid en werkgeversorganisaties, die een olievlekwerking vreesden; wel werd in verscheidene bedrijfstakken uitbreiding van de basisvakantie en van de mogelijkheden tot educatief verlof bereikt.

Intussen werd echter in een aantal CAO’S toch de invoering van een vijfploegendienst geïntroduceerd, in te gaan in 1982 of 1983. M.n. de Industriebonden en de Dienstenbonden FNV maakten voorts een belangrijk punt van de invoering van de 35-urige werkweek, die echter op hevig verzet stuitte van de werkgevers. Een zelfde eis in de Westduitse metaalindustrie leidde tot een wekenlange staking, zonder dat de Duitse vakbeweging op dat punt haar zin kreeg. In het Ned. uitgeverijbedrijf werd echter per 1.1.1981 de geleidelijke invoering van een 38-urige werkweek overeengekomen. In België werden de vakbondseisen tot verkorting van de arbeidsduur door de werkgevers aanvankelijk principieel verworpen, hetgeen in verschillende sectoren tot aanzienlijke sociale spanningen leidde. Onder druk van stakingsacties kwam het in de eerste helft van 1978 tot een doorbraak.

In CAO’S werden arbeidstijdverkortingen voorzien voor de petroleumsector tot 38 uur (vanaf 1.1.1971) evenals in de overheidsdiensten (vanaf okt. 1979), in de non-ferrosector tot 38,5 uur (vanaf dec. 1979) en in de Waalse staalsector tot 38 uur. De verlangens van de bonden gaan echter in de richting van een verdere verkorting tot een 36-urige werkweek. Reeds tegen eind 1979 werd in verschillende sectoren een verlaging tot 37,5 uur bereikt en moest soms met ingang van 1981 een vermindering tot 36 uur worden gerealiseerd.

Verlies aan werktijd als gevolg van tijdelijk korter werken in verband met de verminderde werkgelegenheid in Nederland (1965-79)

jaar werktijdverlies mensjaar

1965 279
1969 348
1970 393
1972 2843
1973 1049
1974 4873
1975 17916
1976 8088
1977 6096
1978 3111
1979 698

Bron: CBS