v./m. (-en), plaats waar afval gestort wordt of mag worden.
© Een vuilstortplaats ontstaat wanneer men afval op de een of andere wijze op of in de bodem brengt teneinde zich van dit afval te ontdoen. Indien men zich van afval ontdoet door het in het oppervlaktewater te brengen spreekt men van lozing.
De eenvoudigste en daardoor goedkoopste methode om vuil te verwijderen is die waarbij al het afval zonder voorafgaande scheidingen of bewerkingen afgevoerd wordt naar open terreinen of plaatsen in de omgeving van de producent (bedrijven of gemeenten). Deze methode is in Nederland jarenlang de meest gebruikelijke geweest. De toename van de hoeveelheid afval en de verandering van de aard ervan eerst biologisch makkelijk af te breken, later steeds meer moeilijk afbreekbare en persistente stoffen bevattend, hebben ertoe geleid dat een aantal stortingen zeer ernstige gevolgen voor het milieu en de mens heeft gehad. Soms bleek het gestorte afval van zodanige (chemische) aard geweest te zijn dat men moest overgaan tot het afgraven van de vervuilde grond, die vervolgens werd afgevoerd naar verbrandingsinstallaties en verbrand. Deze zeer kostbare operatie is o.a. uitgevoerd met de verontreinigde grond van een woonwijk in Lekkerkerk.
Vuilstortingen zijn in het verleden vaak illegaal gebeurd, d.w.z. zonder dat er een vergunning aan de stortende instantie was gegeven en op plaatsen waar niet gestort mocht worden. Voor 1981 was het ook mogelijk op officiële stortplaatsen ongecontroleerd te storten, waarvoor wel een vergunning was verleend, maar waarbij men niet controleerde waaruit het afval bestond. Zo zijn in de vuilstortplaats van Amsterdam in de Volgermeerpolder vaten met chemisch afval met daarin o.a. dioxinen aangetroffen, die afkomstig zijn van de Philips-Dupharfabriek aan het Noordzeekanaal, die in 1963 na een ontploffing werd gesloten en volledig afgebroken. Bij die ontploffing zijn waarschijnlijk ook dioxinen vrijgekomen. Een juiste controle van het afvalaanbod had de aanwezigheid van vaten met dioxinen op deze vuilstortplaats kunnen voorkomen.
Door de invoering van de Afvalstoffenwet is het na 1981 niet meer mogelijk om ongecontroleerd te storten. Vanaf die tijd zal de verwerking van afvalstoffen geheel gecontroleerd en beheerst worden. De voornaamste bezwaren van het ongecontroleerd storten zijn de volgende: verontreiniging van het grondwater door percolatiewater (door het afval sijpelend water); verontreiniging van oppervlaktewater door afvloeiend regenwater en percolatiewater; vervuiling van aangrenzende terreinen; verspreiding van stank; risico’s van brand; risico’s voor de volksgezondheid. Bij het gecontroleerd storten tracht men deze problemen te voorkomen door het opstellen van voorschriften ten aanzien van het terrein en de keuze van het terrein, door voorafgaand aan de eventuele storting geohydrologisch onderzoek te verrichten, door eisen te stellen aan de vormgeving van de stort, door het opstellen van voorschriften betreffende de toelating van stoffen die gestort mogen worden, door het opstellen van voorschriften inzake de werkmethoden bij het storten (o.a. het aanbrengen van afdeklagen) en door controle van oppervlaktewater- en grondwaterverontreiniging door waterbeheersing en controle van afvloeiend regen- en percolatiewater.
De Lekkerkerk-affaire in 1980 was aanleiding voor de minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne om een programma op te stellen gericht tegen de bodemverontreiniging in het hele land. In het kader hiervan werd de provincies en de gemeenten in Nederland opgedragen een inventarisatie te maken van legale en illegale stortplaatsen. Daarbij zijn inbegrepen oude fabrieksterreinen, lekkende olietanks enz. Op die plaatsen waar dit het meest urgent blijkt, zal nader onderzoek worden verricht. In derde instantie zal, indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, de vervuilde grond opgeruimd worden. De kosten daarvan zal de gemeenschap op moeten brengen.
Inmiddels is gebleken dat die kos-_ ten soms zo hoog zijn, dat de opruiming van de vervuilde grond niet gerealiseerd kan worden. Dit is o.a. het geval bij het oude fabrieksterrein van de EMK te Krimpen aan de IJssel. Van verschillende kanten is gesteld dat het principe van ‘de vervuiler betaalt’ hier gehanteerd zou moeten worden, b.v. door een fonds te laten creëren door het bedrijfsleven. De minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne schatte eind 1980 het aantal geïnventariseerde stortplaatsen op ca. 3000, waarvan ca. 300 urgent zijn, hetgeen wil zeggen dat deze direct gevaar voor het milieu en/of de volksgezondheid opleveren. In deze inventarisatie zijn overigens niet de bestaande fabrieksterreinen inbegrepen.