begrip in de sociologie ter aanduiding van een groep, waarvan de leden zich behalve door algemene groepskenmerken (zoals een regelmatige, veelvuldige en intensieve interactie en het hanteren van gemeenschappelijke waarden en normen op basis waarvan gevoelens van saamhorigheid ontstaan) nog onderscheiden door een grote mate van intimiteit. De Amerikaanse socioloog C.H.Cooley introduceerde het begrip primaire groep in 1909 en hij bedoelde daarmee b.v. het gezin en de kleuterklas.
Omdat de primaire groepen niet alleen chronologisch de eerste groepen zijn waar de mens deel van uitmaakt, maar ook omdat de mens er invloeden ondergaat die bepalend zijn voor het gedrag in zijn verdere leven, achtte Cooley deze van fundamentele betekenis voor de vorming van de sociale aard en de idealen van het individu. Tegenwoordig wordt de term ruimer opgevat en hecht men minder aan het chronologische aspect dan aan het aspect van de intimiteit. Zo zou men een groep frontsoldaten in gevechtssituatie kunnen beschouwen als een primaire groep in ruimere zin. LiTT. C.H.Cooley, Social organization (1909).