Gepubliceerd op 17-01-2021

Museumbeleid

betekenis & definitie

o., het geheel van maatregelen, en doelstellingen met betrekking tot musea.

© Nederland. Tot voor kort waren in Nederland musea in de eerste plaats instellingen waar de nadruk viel op de verzamel- en bewaarfunctie van cultuurgoed. Sinds het eind van de jaren zestig werd het museum steeds meer een centrum van informatie. Inhakend op deze ontwikkeling verscheen eind 1976 de nota Naar een nieuw museumbeleid van de toenmalige minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Van Doorn. De hierin neergelegde beleidsvoornemens zijn: het bewaren en overdragen van het natuurlijke en culturele erfgoed om ook voor de toekomst een menswaardig leefklimaat te kunnen blijven verzekeren; het scheppen van betere mogelijkheden voor deelneming van alle (groepen van) mensen aan de sociale en culturele voorzieningen door hen sociaal en politiek bewust te maken van hun mogelijkheden en door de collectieve voorzieningen zelf hierop beter af te stemmen; het extra aanwakkeren van pogingen tot vernieuwing in de cultuur die kunnen bijdragen aan een maatschappij, waarin een rechtvaardiger verdeling van kennis en cultuur, van inkomen en macht tot stand wordt gebracht. De wensen en aanbevelingen die de nota vermeldt kunnen worden samengevat in:

1. Beklemtoning van de op het publiek gerichte taak van de musea:
a. theoretische onderbouwing; programma van onderzoek met betrekking tot bezoekers en waardering;
b. opvoering van de deskundigheid in de op het publiek gerichte sector;
c. integratie met andere sociaal-culturele educatieve voorzieningen, zowel bestuurlijk-organisatorisch als in het uitvoerende vlak;
d. bevordering van de toegankelijkheid in algemene zin van de musea.
2. Het opstellen van deelprogramma’s:
a. aankoop en verwerving;
b. conservatie en restauratie;
c. beveiliging;
d. registratie;
e. documentatie;
f. wetenschappelijk onderzoek;
g. tentoonstellingen.
3. Herverkaveling en bestuurlijke verantwoordelijkheden en van taken met betrekking tot de musea:
a. verfijning van de criteria voor nationaal en regionaal beleid;
b. het opstellen van een financieel beleid.
4. Een aantal andere aandachtspunten:
a. internationale samenwerking;
b. advisering;
c. moedermusea;
d. rijksconsulenten;
e. voorlichting door het rijk;
f. bescherming van cultuurgoederen.

Hierbij dient men rekening te houden met het feit, dat in de prov. Noord- en Zuid-Holland een belangrijk deel van de bezoeken toeristisch is en niet mensen uit de eigen provincie betreft.

België Als gevolg van de culturele autonomie die door de grondwetsherziening van 1970 aan de Nederlandstalige en Franstalige gemeenschappen is toegekend, vormt het museumbeleid thans een regionale aangelegenheid, die ressorteert onder de Ministeries van Ned. en Franse Cultuur. Uitzonderingen daarop zijn enkele gemeenschappelijk beheerde rijksmusea te Brussel. De door het Ministerie van Ned. Cultuur (Dienst Plastische Kunsten, Musea en Wetenschappelijke Instellingen) in 1975 gepubliceerde Museumgids was de eerste inventaris sinds 1958 van het complete Belg. museumwezen. In totaal waren er in België in 1975 219 musea, waarvan 22 in Brussel. Voor de periode sinds 1975 zijn alleen de gegevens voor Brussel en Vlaanderen bekend: in 1978 waren er in de hoofdstad en het Vlaamse gewest 259 musea die beantwoordden aan de doordevN gehanteerde icoM-normen. Daaruit blijkt dat de jongste inventarisatie een aanzienlijk aantal niet eerder bekende collecties aan het licht heeft gebracht en dat het overgrote deel van de Belg. musea in Vlaanderen is geconcentreerd.

Het subsidiebeleid voor de 70 erkende musea (1978) berust op een KB uit 1958, maar deze regeling is in Vlaanderen in 1979 op een nieuwe leest geschoeid door een decreet van de Cultuurraad. Daartoe werd reeds bij decreet van 17.12.1977 een Raad van Advies voor Musea opgericht, die als eerste opdracht kreeg het uitwerken van een nieuwe regeling voor de erkennings- en subsidiëringsnormen. De leden van deze Museumraad worden in overeenstemming met de bepalingen van het Cultuurpact voorgedragen door verschillende politieke partijen. De vernieuwing van de wetgeving is nodig omdat de meeste musea in België gemeentelijk zijn of privé-collecties hebben, die lang niet altijd de noodzakelijke verzorging en bescherming krijgen. Niet alleen wordt aan het catalogiseren en conserveren onvoldoende aandacht besteed, maar naar aanleiding van enkele diefstallen en branden is bovendien een discussie ontstaan over de vraag of het te verantwoorden is dat zoveel belangrijke kunstwerken nog zo goed als onbeschermd in kerken verblijven. Een tweede aspect is het feit dat sinds het eind van de jaren zestig ook in België geleidelijk de nieuwe opvattingen omtrent de betekenis en de opdracht van musea worden toegepast, o.a. door de invoering van educatieve diensten.

Deze ontwikkeling dient nu door een Museumdecreet wettelijk te worden geregeld. Tenslotte is er het aspect van de omvang van de overheidssubsidie aan de musea, die sterk is achtergebleven bij de steun aan andere sectoren van kunst en wetenschap. In 1978 bleven deze subsidies aan musea en kunstenaars beperkt tot BF 25 mln. terwijl b.v. voor het toneel BF 300 mln. werd uitgetrokken. Ook op dat gebied zal het Museumdecreet de situatie dienen te saneren. Het voorbeeld van de Vlaamse Rijksmusea, waar per 1.4.1977 het entreegeld is afgeschaft, is sindsdien door een aantal andere musea gevolgd. Dertig kunsthistorici werken thans aan een inventaris van het bezit van de rijksmusea.

In 1976 is door de afsplitsing van het Stedelijk Museum voor Schone Kunsten te Gent dank zij privé-initiatief het eerste Museum voor Hedendaagse Kunst tot stand gekomen. De Belg. Museumvereniging, die het wetenschappelijk personeel van de musea groepeert, is in 1978 gesplitst in zelfstandige Franstalige en Nederlandstalige verenigingen. Over het museumbezoek in België bestaan geen gegevens. Uit een UNESCO-enquête waaraan door 131 Belg. musea is meegewerkt, blijkt echter dat deze in 1976 door ruim 4,5 mln. personen zijn bezocht.

Aantal museumbezoekers in Nederland in 1973—79 jaar aantal bezoeken x 1000

1950 2616
1955 3769
1960 4767
1965 6206
1970 7695
1971 8577
1972 9429
1973 9891
1974 10393
1975 11924
1976 12188
1977 12856
1978 12884
1979 13532

< >