Gepubliceerd op 17-01-2021

Gastarbeid

betekenis & definitie

m., arbeid die buitenlandse werknemers al of niet blijvend in (doorgaans hooggeïndustrialiseerde) immigratielanden verrichten.

© Gastarbeiders zijn in beginsel, evenmin als vroeger, niet altijd afkomstig uit ontwikkelingsgebieden. Zo werken veel Oostenrijkers in de BRD en Zwitserland, terwijl Oostenrijk zelf een groot aantal buitenlandse werknemers telt. Ook Oost-Europa (b.v. Hongaren in de DDR) en de derde wereld (Malawiërs in Zambia) kennen gastarbeiders. Werknemers uit de EG-landen mogen zich vrij binnen de EG bewegen en worden daarom niet als gastarbeiders beschouwd. Belangrijke groepen buitenlandse werknemers binnen de EG zelf zijn o.a. 232000 Ieren in Groot-Brittannië, 230000 resp. 91000 Italianen in Frankrijk resp.

België. In de EG was het aantal buitenlandse werknemers het hoogst in de BRD en Frankrijk (medio 1979 ca. 1,5 mln.). In Zwitserland en Luxemburg was van de beroepsbevolking 30 % buitenlanders, het hoogste percentage binnen de EG. Per nationaliteit zijn de belangrijkste groepen: 517000 Turken in de BRD, 475000 Portugezen in Frankrijk, 377000 Joegoslaven in de BRD, 265000 Spanjaarden in Frankrijk.

Doordat gastarbeiders vaak ongeschoold zijn, worden zij bij economische teruggang het eerst werkloos, maar doordat zij minder kieskeurig zijn, blijven zij ook vaak minder lang zonder werk. Ongeschoolde buitenlandse werknemers zijn geleidelijk meer eisen gaan stellen ten aanzien van beroepsvorming, huisvesting, sociale voorzieningen, en de zorg voor hun gezinsleden brengt vaak grote problemen met zich mee. Mede onder invloed van de economische recessie en sterk stijgende werkloosheid trad een verandering in de waardering van de gastarbeid op.

In Nederland stond in de eind 1974 verschenen Regeringsnota buitenlandse werknemers de gedachte centraal dat het aantrekken van arbeidskrachten uit de landen rondom de Middellandse Zee wel onmiddellijk economische voordelen oplevert, waartegenover echter op langere termijn ernstige nadelen voor de Ned. samenleving zouden staan. De Nota wilde bijgevolg de afhankelijkheid van buitenlandse werknemers van het Ned. bedrijfsleven geleidelijk terugdringen en op den duur laten verdwijnen, overigens zonder nadelige gevolgen voor legaal in Nederland verblijvende en werkzame buitenlandse werknemers. Voorgesteld werd buitenlandse werknemers na drie jaar verblijf in Nederland een vertrekpremie te geven van f 5000 (de zgn. oprotpremie). Mede op grond van felle protesten liet men dit plan echter varen. In de plaats ervan kwam eind 1975 een wetsontwerp, dat beoogde de mogelijkheden tot het in dienst nemen van buitenlandse werknemers door Ned. bedrijven te verminderen en hen meer te dwingen tot het zoeken naar alternatieven voor de tewerkstelling van vreemdelingen. Volgens de wet, die in beginsel van toepassing zou zijn op buitenlandse werknemers gedurende de eerste vijf (later teruggebracht tot drie) jaar van hun verblijf in Nederland, zou voor het in dienst nemen van een buitenlandse werknemer een arbeidsvergunning vereist zijn, die op een aantal gronden geweigerd zou kunnen worden, m.n. omdat op de Ned. arbeidsmarkt aanbod aanwezig is of redelijkerwijze te verwachten valt.

Tegen het wetsontwerp rezen vele bezwaren, zowel van werkgevers- en werknemersorganisaties en kerkelijke instellingen, als van de buitenlandse werknemer zelf. De nieuwe regeling zou de buitenlandse werknemers beperkingen opleggen in de vrijheid van arbeidskeuze, hun kans op gedwongen werkloosheid vergroten en hun maatschappelijk isolement versterken, terwijl zich internationaal een ontwikkeling aftekende om de rechtspositie van buitenlandse werknemers te versterken (o.a. het in 1975 binnen de Internationale Arbeidsorganisatie ILO opgestelde Verdrag betreffende misstanden bij migratie alsmede de bevordering van de gelijkheid van kansen en behandeling van migrerende werknemers). Tijdens de parlementaire behandeling werden belangrijke amenderingen aangebracht. De wet werd overigens pas in 1979 van kracht (→ Wet Arbeid Buitenlandse Werkkrachten).

Tegelijkertijd met het ingediende wetsontwerp in 1965 zou een regeling van kracht worden waarbij illegale buitenlandse werknemers die voldoen aan bepaalde voorwaarden, de benodigde vergunningen om in Nederland te werken alsnog zouden kunnen krijgen; op die manier zouden zij ‘geregulariseerd’ kunnen worden. Voortijdig uitlekken van deze plannen leidde ertoe dat vele illegale vreemdelingen zich bij de politie gingen melden, ofschoon nog geen regulariseringsregeling bestond. Dit leidde ertoe dat inderhaast een dergelijke regeling op 11.3.1975 bekend werd gemaakt (na veel kritiek op 15 mei aanzienlijk gewijzigd). Tot de voorwaarden behoorden o.a. het bezit van een geldig paspoort, bewijs dat men al vóór 1.11.1974 in Nederland woonde en werkte, en niet met de justitie in aanraking was gekomen. Deze regularisatie van illegale buitenlandse werknemers is moeizaam verlopen en heeft veel tijd gekost. Van de 18000 die zich meldden, werden er uiteindelijk 3000 afgewezen (wegens gebrek aan schriftelijke bewijzen over het moment waarop zij Nederland waren binnengekomen) en het land uitgezet.

Vele duizenden durfden zich niet te melden. Een bijzonder probleem vormde een groep van 182 Marokkanen die bij uitzetting vreesde voor vervolging in eigen land, (de zgn. KerkMarokkanen, zo genoemd omdat zij sedert juli in de Amsterdamse kerk De Duif verbleven om uitwijzing tegen te gaan); leden van deze groep organiseerden tussen okt. 1977 en aug. 1978 diverse malen hongerstakingen en bleken vanuit verschillende politieke partijen steun te krijgen. Hun actie werd in okt. 1978 met succes bekroond.

Bij het van kracht worden van de mede tegen tewerkstelling van illegale buitenlandse werknemers gerichte Wet Arbeid Buitenlandse Werkkrachten (1.11.1979) ontstonden opnieuw onhoudbare situaties bij vreemdelingendiensten, gewestelijke arbeidsbureaus, de met de controle op de naleving van de wet belaste loontechnische dienst, werkgevers, vakbonden en hulpverleners. Enkele duizenden illegale buitenlandse werknemers werden ontslagen, maar in veel gevallen waren zij dermate onmisbaar dat de werkgevers liever de boete riskeerden dan tot ontslag over te gaan. Desondanks werden velen door de politie opgepakt en het land uitgezet. Pleidooien voor een tweede regularisatie als een generaal pardon bleven tevergeefs. De regering voelde ook niets voor voorstellen van o.a. de vakbeweging om bedrijfstaksgewijze na te gaan welke illegale werknemers voor legalisering in aanmerking zouden kunnen komen; vooral bestond angst voor toestroming van nieuwe illegalen. Over de laatste paar honderd ‘regularisatieslachtoffers’ vonden in 1981 nog steeds rechtszaken en beroepszaken plaats, tot bij de Hoge Raad en de Raad van State.

Het aantal kort gedingen tegen uitzetting vertoonde een aanzienlijke stijging: 1977: 77, 1978: 219, 1979: 539. Mede als reactie op deze bedreigingen groeide onder de buitenlandse werknemers het bewustzijn, werden eigen organisaties opgericht en werd getracht tot landelijke samenbundelingen te komen om strijdvaardiger en directer voor de eigen belangen op te komen. Voorts werd gepleit voor een nieuwe en effectievere antidiscriminatiewetgeving. Hoewel op het onderwijsvlak voor kinderen van buitenlandse werknemers en voor volwasseneneducatie veel werd gedaan, bleven er grote knelpunten en problemen bestaan. Ook de huisvestingsproblemen bleven acuut en leidden o.a. in oude wijken van de grote steden, met soms een meerderheid aan buitenlanders, tot grote spanningen. Intussen kregen in het overheidsbeleid de culturele minderheden steeds meer aandacht.

Ook in België zijn pogingen gedaan om het aantal illegale buitenlandse werknemers te beperken. In 1974 besloot de regering om alle illegalen die aantoonbaar vóór 1.4.1974 in België werkzaam waren, te legaliseren. Mede door een slechte voorbereiding zouden daarvan slechts eenderde van de naar schatting 20000 illegalen kunnen profiteren. Een aantal actiegroepen en de Belg. Liga voor de Mensenrechten hebben aangedrongen op een betere regeling van de immigratie en op een sociaal verantwoord beleid inzake huisvesting, onderwijs en werkgelegenheid.

Litt. A.Martens, Vijfentwintig jaar wegwerparbeiders (1973); M. Aerts en A.Martens, Gastarbeider, lotgenoot en landgenoot? (1978); J.A.M.Heijke, Sociaal-economische aspecten van gastarbeid (1979); W.A.Shadid, Moroccan workers in The Netherlands (1979); S.Theunis, Ze zien liever mijn handen dan mijn gezin. Buitenlandse arbeiders in ons land (1979); Rot-op-boek; over de eerste gevolgen van de Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers (1979); Ethnische minderheden, uitg. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1979).