Gepubliceerd op 17-01-2021

Canada

betekenis & definitie

(The dominion of Canada), staat in Noord-Amerika ten noorden van de VS, 10 mln. km2. Hoofdstad: Ottawa.

BEVOLKING De bevolking neemt gestadig toe (in de jaren zeventig 1,28 % per jaar) dank zij een weliswaar matige geboortencoëfficiënt (15,9 %o in 1979), maar een van de laagste sterftecoëfficiënten (7,3 %«) in de wereld en dank zij een immigratieoverschot. Canada blijft een van de belangrijkste immigratielanden in de wereld (gemiddeld 200000300000 per jaar). De bevolking is relatief jong: 26 % is jonger dan 15 jaar en slechts 8 % is ouder dan 65 jaar. Met een stedelijke bevolking van 78 % behoort Canada tot de meest geürbaniseerde staten ter wereld.

ECONOMIE Van de totale beroepsbevolking is slechts 6 % in de landbouw werkzaam. Deze sector vertegenwoordigt niet meer dan 3,8 % van het bruto nationaal produkt (BNP). Tot de belangrijkste landbouwteelten behoren o.a. tarwe (17,3 mln. t), gerst (8,2 mln. t), haver (5,4 mln. t), maïs (4,9 mln. t) en tabak (120000 t). Canada is na de VS de grootste exporteur in de wereld van tarwe (15,3 mln. t) en de grootste van gerst (3,6 mln. t). Door het feit dat ca. 33 % van de Canadese oppervlakte door bos is ingenomen, komt Canada in de wereld op de vijfde plaats als producent van hout (160 mln. m3 in 1979), op de tweede plaats voor houtpap (18 mln. t in 1979) en is het de grootste leverancier van krantenpapier (9 mln. t).

De mijnbouw en de industrie vertegenwoordigen 32 % van het BNP. Canada’s ondergrond behoort tot de rijkste ter wereld. Tot de belangrijkste energiebronnen en ertsen behoren steenkool (28 mln. t), hydro-elektriciteit (250 mrd. kWh), aardolie (86 mln. t), aardgas (75 mrd. m3), uraan (77501), ijzererts (35 mln. t Fe-inhoud; op twee na de grootste exporteur in de wereld), kopererts (7000001), looderts (375000 t), zinkerts (1,3 mln. t), nikkelerts (240000 t), goud (52,9 t) en zilver (1206 t).

Alle mogelijke industrietakken zijn in Canada vertegenwoordigd: staal (15,5 mln. t in 1979), aluminium (1 mln. t), zinkmetaal (5000001), kopermetaal (300000 t), loodmetaal (200000 t), kunstmeststoffen, synthetische rubber, kunstvezels, plastics, personenwagens en vrachtwagens. Ook van deze produkten worden grote hoeveelheden uitgevoerd. Ook Canada is echter getroffen door de economische crisis, die soms nog verergerd werd door incidentele tegenslagen. In 1980 daalde het reëel BNP met 0,5 %, de export daalde met 3 %. In 1979 was de autoproduktie al met 25 % teruggelopen. Door grote bosbranden kreeg de hout- en papierindustrie een klap, terwijl voor het eerst in vele jaren de agrarische sector in moeilijkheden verkeert (door desastreuze droogte), wat weer gevolgen heeft voor produktie en verkoop van landbouwmachines.

POLITIEK Bij de vervroegde verkiezingen van eind 1972 verloren de liberalen hun parlementaire meerderheid. P.E.Trudeau vormde een minderheidsregering, die op 4.1.1973 een programma aanbood dat aanvankelijk kon rekenen op steun van de New Democratie Party (NDP). Dit programma behelsde naast punten als inflatiebestrijding en strijd tegen de werkloosheid, hervorming van de sociale voorzieningen en het streven naar grotere bevoegdheden voor de besturen der provincies. Bij een redelijk gunstige economische ontwikkeling lukte het de regeringTrudeau echter niet om de inflatie in de hand te houden, noch om de stijgende werkloosheid een halt toe te roepen. Vooral de inflatie baarde grote zorgen (in 1974 ruim 10 %). In 1974 dreigden ook de reële lonen te gaan dalen.

De liberale regering lanceerde een ‘herstel’-programma, dat bestond uit zekere belastingverlagingen teneinde de koopkracht te verbeteren of op z’n minst in stand te houden (voor de kleine spaarders m.n. werden de eerste 1000 dollar aan inkomsten uit renten belastingvrij gemaakt), verhoging van de vennootschapsbelasting en een uitgebreider bouw- en woningprogramma. Met dit laatste werd m.n. bedoeld een belastingvrij spaarplan ter stimulering van het eigen woningbezit, dat echter alleen zin had voor die Canadezen die nog iets opzij konden leggen. Deze denkbeelden van de regering gingen de haar in het parlement steunende leden van de NDP onder leiding van David Lewis in feite niet ver genoeg. De NDP streeft naar wijzigingen in de eigendomsverhoudingen en wenst een eigen Canadese identiteit, onafhankelijk van de economische en ook culturele invloeden van het buitenland (m.n. de VS en GrootBrittannië). Haar steun aan de regering werd begin 1974 afhankelijk gemaakt van een aantal eisen, waarvan de belangrijkste waren: extra belasting op zgn. overwinsten, belastingverlaging voor de lagere inkomens, uitbreiding van de exportbeheersing en de exportbelasting ook op andere goederen dan olie en tarwe, verlaging van de hypotheekrente, steun aan de detailhandel, m.n. aan het kleinbedrijf en verruiming van de bevoegdheden van de Raad voor de Prijzen. Deze moest, volgens de N D p, niet alleen de prijsverhogingen mogen signaleren en analyseren, maar tevens de bevoegdheid krijgen om ongemotiveerde prijsstijgingen ongedaan te maken.

De regering-Trudeau achtte het NDP-prijzensysteem ten aanzien van de exportbeheersing administratief onhaalbaar. De regering bood nog enkele verlichtingen aan voor de consument (o.a. fietsen zouden goedkoper worden, terwijl motorvoertuigen die veel benzine verbruiken in prijs stegen). Voorts wilde men de rentevoet van de uitstaande Canadese spaarbrieven verhogen tot 9 %. Desondanks werd de federale begroting, die bij het Huis van Afgevaardigden was ingediend, op 8.5.1974 door een motie van wantrouwen verworpen (137-123 stemmen). Trudeau bood het ontslag van zijn regering aan en gaf de gouverneur-generaal in overweging het Huis te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven. Deze verkiezingen op 8.7.1974 leverden de liberalen een grote winst op.

De conservatieve oppositie, die de inflatie wenste te bestrijden met een drastische lonen- en prijzenstop, verloor 14 zetels. De ideeën van de NDP bleken nog minder aan te slaan, haar zetelaantal werd bijna gehalveerd. De nieuwe regering-Trudeau zocht de strijd tegen de inflatie in een loon- en prijsbeheersingspolitiek, die verhoogde aandacht en ingrijpen van de overheid noodzakelijk maakte. Gedurende 1975 -76 verminderde de populariteit van de liberale regering. Bij provinciale en tussentijdse verkiezingen boekten de oppositiepartijen groot succes. Het voortslepende taalconflict barstte in sept. 1975 weer los naar aanleiding van de controversiële nieuwe bepaling dat het onderwijs in het Frans zou worden gegeven aan alle kinderen wier moedertaal geen Engels was.

In juni 1975 leidde een conflict over het gebruik van het Engels in de luchtverkeersleiding in Quebec tot een uitgebreide staking van piloten en luchtverkeersleiders. Gedurende 1975 traden twee ministers van de federale regering af wegens kwesties betreffende het probleem van de tweetaligheid.

Een van de belangrijkste problemen waarvoor de federale regering zich nog steeds gesteld ziet, is de ontwikkeling in de prov. Quebec, waar het separatisme weer oplaaide. Dit separatisme is belichaamd in de Parti Québécois (PQ), die aanvankelijk fungeerde als roerige oppositiegroep met geringe aanhang, maar zich ontwikkelde tot een van de grootste politieke partijen in Quebec. De afscheidingsbeweging kreeg vooral op sociaal-economische gronden grote aanhang. Een onderzoek van een federale commissie had in 1967 o.a. uitgewezen, dat het gemiddelde inkomen van een Engelstalige en een Franstalige inwoner van Quebec resp. f 13755,- en f 7747,50 was. Men wenst van Quebec een onafhankelijke staat te maken, die in enigerlei vorm van associatie zich zelfstandig verbindt met de rest van Canada.

Bij de verkiezingen van 15.11.1976 voor het parlement van Quebec werd de liberale partij die los staat van de nationale liberale partij van Trudeau verpletterend verslagen. De liberalen, sinds de verkiezingen van 1973 met 102 van 110 parlementszetels de dominerende groepering, zagen zich voorbijgestreefd door de PQ , die met 41 % van de stemmen 71 zetels behaalde. De leider van de PQ , René Lévesque, werd premier. Toch was het niet duidelijk of deze overwinning een directe steun aan de afscheidingsgedachte betekende. Uit opiniepeilingen van nov. 1976 bleek dat 18 % van de bevolking zich uitsprak vóór een onafhankelijk Quebec, 55 % tegen en 25 % geen mening had. De verkiezingsoverwinning van de PQ ZOU mogelijk te danken zijn aan een afkeer van de kiezers ten opzichte van de liberalen.

Op het punt van het separatisme had het partijbestuur van de PQ in feite een voorzichtig standpunt ingenomen door in 1974 reeds te bepalen, dat de kwestie van de afscheiding in principe door de kiezers beslist moest worden. Na het aan de macht komen van de PQ zou de provinciale regering binnen twee jaar een volksstemming moeten houden, waarin de kiezers zich voor of tegen afscheiding konden uitspreken. In de tussentijd zou de PQ zich verplichten mee te werken aan de handhaving van de bestaande toestand. Deze positiebepaling moet op de Quebecse bevolking geruststellend hebben gewerkt. In aug. 1977 wist de regering van Lévesque een wet door de volksvertegenwoordiging te krijgen, waarbij Quebecs tweetaligheid werd opgeheven. Voor regering, bedrijfsleven en onderwijs zou Frans de enige voertaal moeten worden.

De provincie Quebec vertoont de kenmerken van een stabiele, hooggeïndustrialiseerde samenleving, die over rijke bodemschatten beschikt. Aangezien de Canadese provincies over hun eigen bodemschatten zeggenschap hebben, zou de provinciale regering van Quebec bepaalde industrieën kunnen naasten. Geluiden tot 'nationalisering’ hebben reeds geklonken, b.v. met betrekking tot de asbestfabrieken, die grotendeels Amerikaans bezit zijn, en tot de banken, waarmee de Quebecse regering hoopt een betere greep op de economie te krijgen. De federale regering zit bij een eventuele afscheiding van Quebec met onduidelijkheden in eigendomsverhoudingen, wat betreft de installaties in de waterwegen van de Sint-Laurens en de verdeling van de nationale schuld. In eerste instantie kon de separatistische beweging in Quebec niet op buitenlandse steun rekenen. M.n. het westen heeft meer belang bij de voortzetting in de huidige vorm van de Canadese federatie.

PQ-radicalen met antikapitalistische denkbeelden dachten steun te kunnen krijgen van Cuba. President Fidel Castro heeft deze echter, mede op grond van zijn goede relaties met de Canadese federatie, geweigerd. In NAVOkringen heerste enige bezorgdheid over een afgescheiden Quebec. De afscheiding zou zeker in andere delen van Canada grote weerstanden oproepen, die tot binnenlandse ongeregeldheden aanleiding zouden kunnen geven, waardoor Canadese strijdkrachten aan hun taken elders zouden moeten worden onttrokken.

Het gevaar voor een afscheiding van Quebec, ontstaan na de grote verkiezingsoverwinning in nov. 1976, leek in 1978 te verminderen. De premier van Quebec, Lévesque stelde zijn plannen voor een referendum over deze kwestie uit en zwakte zijn uitspraken over onafhankelijkheid af. Trudeau hernam het initiatief door in juni 1978 voorstellen te lanceren voor een nieuwe grondwet, waarbij de provincies via een hervorming van de Senaat meer invloed op de centrale regering zouden krijgen, met behoud van het federale karakter van die staat. De provincies stelden zich echter afwijzend op tegenover de plannen van de premier. Bij tussentijdse verkiezingen op 15.10.1978, waarbij 15 parlementszetels op het spel stonden, verloren de liberalen van Trudeau vijf van hun zeven zetels, de conservatieven stegen van zes naar negen. Om werkloosheid en inflatie krachtiger te kunnen aanpakken, hervormde Trudeau eind nov. zijn regering.

Een nieuw super-ministerie onder leiding van Robert Andras moest de hele economische politiek coördineren. Maatregelen als bezuiniging op de overheidsuitgaven, een ambtenarenstop, belastingverlaging en beperking van de werkloosheidsuitkeringen werden scherp aangevallen door de N DP . Op 22.5.1979 werden algemene verkiezingen gehouden, waaruit de conservatieve partij van Joe Clark als winnaar tevoorschijn kwam. Merkwaardig was dat de conservatieven in 9 van de 10 provincies een groot electoraal succes boekten, terwijl zij in de provincie Quebec slechts 2 en de liberalen 67 van de 75 zetels behaalden. Op binnenlands gebied had Canada te kampen met een economische en een constitutionele crisis. In een op 25.1.1979 gepubliceerd rapport van een speciale regeringscommissie werd een oproep gericht tot de federale en provinciale regeringen om de politieke instellingen van het land snel te herstructureren teneinde te voorkomen dat de federatie uiteenvalt. Het gevaar voor een dergelijke breuk bleef vooral komen uit de overwegend Franse prov. Quebec, geregeerd door de PQ van Lévesque.

Op 14.12.1979 diende premier Clark het ontslag van zijn regering in, omdat de soberheidsbegroting van minister van Financiën John Crosbie door het parlement was verworpen. Vervroegde federale verkiezingen op 18.2.1980 leverden een overwinning op voor de liberale partij van Trudeau, die daarmee opnieuw premier werd. Zijn partij kreeg 146 van de 282 zetels in het federale parlement. De conservatieven kregen 103 zetels en deNDP 32. Op 20.5.1980 werd in de prov. Quebec het langverwachte referendum gehouden over de status van de provincie binnen de Canadese federatie.

Met 59 tegen 41 % ontzegden de kiezers de regering-Lévesque het gevraagde mandaat om met de regeringen van de andere Canadese provincies te gaan onderhandelen over soevereiniteitsassociatie (een vorm van onafhankelijkheid binnen een monetaire en economische unie met autonomie op wetgevend en fiscaal terrein, alsmede in het internationaal verkeer). Precisering van deze structuur zou via geplande onderhandelingen moeten worden gerealiseerd, terwijl de resultaten daarvan in een tweede referendum goedgekeurd zouden moeten worden. De federale regering had vóór het referendum toegezegd dat ongeacht de uitslag van het referendum nieuwe besprekingen met de provinciale premiers over grondwetsherziening begonnen zouden worden. Ook buiten Quebec heerste veel ongenoegen over de bevoegdheidsverdeling tussen Ottawa en de provinciale autoriteiten. Na de uitslag van het referendum zei Trudeau dat een spoedige wijziging van de Canadese grondwet met inbegrip van een nieuwe afbakening van bevoegdheden tussen de federatie en de provincie noodzakelijk was. De nieuwe grondwet zou moeten vastleggen dat Canada een echte federale staat is met werkelijke macht voor het nationaal parlement.

Ook moet er een bepaling worden opgenomen over grondrechten, w.o. taalrechten. De plannen van Trudeau om Canada een eigen grondwet te geven, beloven de inzet te worden van een langdurige en bittere strijd in het door taal en economische geschillen verdeelde land. Zes van de tien Canadese provincies moeten niets hebben van Trudeaus grondwetsverlangens en ook de commissie van Buitenlandse Zaken in het Britse Lagerhuis heeft verklaard dat Londen niet automatisch aan de wensen van de federale Canadese regering gevolg dient te geven.

Wat de buitenlandse politiek betreft, legde de regering zich er in toenemende mate op toe de betrekkingen met de USSR en Japan (de op de VS na belangrijkste handelspartners) te versterken. In de koele verhouding met de VS, vooral geïnspireerd door Canada’s openlijke afkeuring van het Amerikaanse Vietnambeleid, leek enige verbetering te komen. Met de komst van premier Trudeau echter is Canada een eigen koers gaan uitstippelen in zijn betrekkingen met de Chinese Volksrepubliek, Cuba en de ontwikkelingslanden. In 1973 bracht Trudeau een succesvol bezoek aan de Chinese Volksrepubliek. Tussen de VS en Canada bestaat een flink aantal geschilpunten, waarvan het slepende visserijconflict, de wederzijdse economische betrekkingen en de vervuiling van Canadese lucht door Amerikaanse bedrijven de belangrijkste zijn.

Litt. A.Bernard, La politique au Canada et au Quebec (1976); J.Saywell, The rise of the Parti Québécois, 1967-76 (1977); A.Bernard, What does Québec want? (1978).