Gepubliceerd op 17-01-2021

Cambodja

betekenis & definitie

(sinds 1.1.1976: Kampuchea Prachea Thipatay), volksrepubliek in Zuidoost-Azië aan de golf van Thailand; 181035 km2. Hoofdstad: Phnom Penh.

BEVOLKING De bevolking van Cambodja bedroeg in 1970 7660000 zielen; in 1977 was dit aantal tot 8606000 gestegen; voor midden 1979 is het getal 7735000 opgegeven. Daar het geboortencijfer tot en met 1975 47 %o bedroeg (een van de hoogste ter wereld) en het sterftecijfer 19 %o, had Cambodja een natuurlijke bevolkingsgroei van 2,8 % per jaar. In twee jaar tijd zijn dus ca. 1,5 mln. mensen verdwenen. Het regime-Pol Pot werd vermoedelijk niet ten onrechte van genocide beschuldigd.

ECONOMIE In 1975 was er van een eigen Cambodjaanse economie geen sprake meer; Cambodja was opgenomen in de Amerikaanse oorlogseconomie. De VS zorgden voor de voedselvoorziening nadat ten gevolge van de oorlogshandelingen de hele infrastructuur verwoest was; ook het oogsten werd bemoeilijkt door de voortdurende bombardementen met o.m. ontbladeringsmiddelen. Als men het indexcijfer voor de periode 1960— 65 gelijkstelt met 100, dan daalde de totale landbouwproduktie in de periode 1970-75 tot 56 en de voedselproduktie tot 55.

De regering van de Rode Khmer onder Pol Pot streefde vanaf 1977 naar een restauratie van de nationale economie. Om dit te bereiken werd een bijzonder streng regime opgelegd. De landbouw werd in een ijltempo gecollectiviseerd. Om het gebrek aan kapitaalgoederen als machines e.d. op te vangen werden de stedelingen gedwongen zich op het platteland te vestigen. Zo telde de hoofdstad Phnom Penh in 1978 ca. 20000 inwoners tegen ca. 1,5 mln. in 1975. De hele bevolking werd onder het collectieve regime gebracht, er werd een strenge voedseldistributie ingesteld, de geldeconomie hield op te bestaan, winkels verdwenen uit het economische leven en het openbaar vervoer en de posterijen werden buiten werking gesteld: alle aandacht was op de ontwikkeling van de landbouw gericht. De bebouwde oppervlakte, evenals de voedselproduktie, moest met 300 % stijgen.

Alle contacten met het buitenland werden verbroken. Na enige tijd werd door de nieuwe Cambodjaanse machthebbers in Hongkong een handelspost geopend. Door de export van rijst (2 mln. t in 1978) kon men via dit venster op de buitenwereld aan de noodzakelijke kapitaalgoederen komen. Die werden voornamelijk uit Hongkong, Japan en Singapore betrokken. Het regime-Pol Pot werd op 7.1.1979 na een inval vanuit Vietnam verjaagd. De nieuwe premier, Heng Samrin, steunde op de USSR in plaats van op de Chinese Volksrepubliek. Cambodja sloot zich bij de Comecon aan.

De radicale invoering van het collectieve systeem heeft ook sporen in het veebestand nagelaten. In 1970 telde de veestapel van Cambodja nog 2300000 stuks rundvee. Dit aantal was in 1978 volgens een opgave van de FAO tot 1 mln. gedaald; het aantal varkens was van ca. 3 mln. stuks tot 750000 gedaald. De sociaal-economische toekomst van Cambodja ziet er niet rooskleurig uit. In bepaalde delen van het land, vooral langs de bergachtige grens met Thailand en Laos, handhaven zich resten van het Rode-Khmerregime; elders wordt met spoed het Vietnamese sociale systeem ingevoerd. In 1981 nam de staat in een nieuwe grondwet de verplichting op zich zowel coöperatieve boerderijen als familiebedrijfjes te ondersteunen.

POLITIEK In 1975 kwam er een einde aan de oorlog (1970-75) tussen het door de VS gesteunde republikeinse bewind van Lon Nol en de koninklijke regering van nationale eenheid, waaronder de communistische partizanen formeel streden. Het partizanenkamp bestond voornamelijk uit drie elementen: 1. de Rode Khmer, d.w.z. nationalistische communisten die in de jaren zestig aan onderdrukkingsmaatregelen van Norodom Sihanuk hadden blootgestaan; 2. enkele duizenden Khmer die in Noord-Vietnam een militaire opleiding hadden genoten en in 1970 waren teruggekeerd om Lon Nol te bevechten; 3. bewapende boeren, die minder gemotiveerd en geïndoctrineerd waren dan de eerste twee groepen. Hoewel de voornaamste leiders van deze complexe beweging een Franse opvoeding achter de rug hadden, voelden zij zich meer verbonden met hun partizanen dan met Norodom Sihanuk en diens volgelingen. Officieel diende het vorstelijk-communistische regime zich aan als Gouvernement Royal de l’Union Nationale de Kampuchéa (GRUNK). Begin 1975 verslechterde de positie van de regering-Lon Nol snel. Vrijwel het hele platteland was in handen van de Rode Khmer.

In april 1975 bezetten de partizanen de hoofdstad Phnom Penh na een langdurig beleg. Aan buitenlandse invloeden werd radicaal een eind gemaakt. Buitenlanders werden het land uitgezet, waarna de grens werd gesloten. Kort na de val van Phnom Penh werden duizenden stedelingen naar het platteland geëvacueerd. Het gebrek aan betrouwbaar nieuws, o.a. over deze evacuatie, berustte vooral op het afgesloten karakter van het regime. Overigens kwam deze verhuizing voor driekwart van de betrokkenen neer op een terugkeer naar hun eigen woonplaatsen, waaruit zij tijdens de oorlogsjaren voor de Amerikaanse bombardementen waren gevlucht.

In overeenstemming met de revolutionaire doelstellingen van de nieuwe regering veranderde de positie van de stad in het geheel van de Cambodjaanse machtsstructuur: niet langer als overheersend element, maar als bestuurscentrum, geïntegreerd in en onderdeel van de plattelandssamenleving. DeGRUNK werd in Cambodja geheel beheerst door de communistische partij van Cambodja, die — in tegenstelling tot de ‘broederpartijen’ in Vietnam en Laos dichter bij Peking dan bij Moskou stond. De USSR had die oriëntatie in de hand gewerkt door de hardnekkigheid waarmee zij haar diplomatieke betrekkingen met Lon Nol had gehandhaafd.

Norodom Sihanuk aarzelde lang met zijn terugkomst. Bijna al zijn secondanten in ballingschap verlieten weliswaar China, maar bleven in het buitenland. In april 1976 trok de vorst zich uit de staatszaken terug. Op 14.5.1976 werd Khieu Samphan, een van de leiders van de Rode Khmer, president van Cambodja. Het land noemde zich voortaan Democratisch Kampuchea.

Na de bezetting van Phnom Penh knoopte Cambodja het eerste halve jaar alleen betrekkingen aan met de Chinese Volksrepubliek, Noord-Vietnam en Noord-Korea. In 1976 werd het diplomatieke beleid minder exclusief, waarbij vooral toenadering werd gezocht tot Thailand en Laos. In 1977 waren er echter talrijke incidenten aan de grens van Cambodja met Thailand. De houding tegenover Vietnam, was gereserveerd en wantrouwend. De geregelde grensincidenten tussen Cambodja en Vietnam resulteerden op 31.12.1977 in een tijdelijke verbreking van de diplomatieke betrekkingen van Cambodja met Vietnam. Phnom Penh weigerde Peking te volgen, toen de Chinese regering overging tot de erkenning van het Chileense regime van Pinochet.

Binnenslands groeide in 1978 het verzet tegen de regering van Pol Pot. De krachtige hand waarmee de regering de hervormingen in de hele samenleving aanpakte, leidde enerzijds tot een massale uittocht van Cambodjanen naar Thailand of Vietnam en anderzijds tot direct verzet tegen de machthebbers. In het voorjaar van 1978 werd in Oslo een driedaagse hoorzitting over de toestand in Cambodja gehouden. Het beeld dat uit de hier afgelegde verklaringen naar voren kwam, was uiterst negatief. Herhaaldelijk werd door diverse getuigen verklaard dat families uit elkaar werden gehaald, gedwongen huwelijken werden gesloten, kinderarbeid op grote schaal voorkwam, godsdienstvrijheden werden geschonden en voor lichte vergrijpen zeer zware straffen werden opgelegd. Het directe verzet vanuit de bevolking werd in de oostelijke provincies langs de grens met Vietnam met het meeste succes gevoerd.

Onder het terreurregime van Pol Pot verloren naar schatting tussen een en anderhalf miljoen Cambodjanen het leven, terwijl tienduizenden naar Vietnam en Thailand vluchtten. Op 3.12.1978 werd de oprichting van FUNSK (Front voor de Nationale Redding van Kampuchea) bekendgemaakt, met het doel de regering van Pol Pot omver te werpen. Op 1.1.1979 viel het in Vietnam getrainde Khmer Bevrijdingsleger, samen met ca. 100000 manschappen van het Vietnamese leger, Cambodja binnen. Op 6.1.1979 liet Pol Pot de sinds 2.4.1976 onder huisarrest staande Norodom Sihanuk vrij. De dag daarop nam een Vietnamees commando de verlaten hoofdstad Phnom Penh in en richtte Heng Samrin een revolutionaire volksraad op, die op 11.6.1979 de Volksrepubliek Kampuchea uitriep. Deze volksraad zou als voorlopige regering optreden.

De volksraad bevestigde haar recht om de enige legitieme en wettelijke vertegenwoordiger te zijn in de internationale betrekkingen, in de VN, in de wetgebonden beweging alsmede in alle internationale organisaties, waarvan Kampuchea lid geworden was. President Heng Samrin stelde 8.1.1979 de voorzitter van de Veiligheidsraad ervan op de hoogte, dat de regering-Pol Pot had opgehouden te bestaan. De USSR verwelkomde de omverwerping van het regime-Pol Pot. De VS verklaarden dat zij grote bezwaren hadden tegen de regering-Pol Pot voor wat betreft de mensenrechten, maar dat ze uit beginsel een unilaterale interventie tegen dat regime door een derde mogendheid niet konden rechtvaardigen. Op 11.1.1979 vroeg Norodom Sihanuk als vertegenwoordiger van het Democratisch Kampuchea aan de Veiligheidsraad Vietnam te veroordelen wegens agressie en het op te dragen Cambodja onmiddellijk te ontruimen. Ook drong hij er bij de Veiligheidsraad op aan op te roepen tot het nieterkennen van wat hij omschreef als een marionettenregering.

Op 17.1.1979 viel China Vietnam binnen voor een ‘strafexpeditie’, zodat ca. 100000 Vietnamezen uit Cambodja moesten worden teruggetrokken, waardoor de druk op de gevluchte Rode Khmer afnam. Nadat de Chinezen hun expeditie in Vietnam hadden beëindigd en hun troepen teruggetrokken (16.3.1979) ontketenden de Vietnamezen een nieuw offensief tegen de in de bergen gevluchte Rode Khmer en andere guerrillatroepen. Herhaalde malen werd hun vrijwel totale uitroeiing gemeld; toch begon op 24.9.1979 een nieuw offensief tegen de ‘benden van Pol Pot’. De Vietnamese inval ging gepaard met een burgeroorlog waarin de drie belangrijke partijen zijn: de door Vietnam gesteunde revolutionaire regering van Heng Samrin, de door China gesteunde Rode Khmer van Pol Pot (op 21.12.1979 vervangen door Khieu Samphan) en de Vrije Khmer die de vroegere heerser Lon Nol trouw bleven. Het aantal vluchtelingen in Thailand bedroeg eind 1979 meer dan een half miljoen. Hulpacties kwamen zeer langzaam op gang en raakten bovendien niet verder dan de Cambodjaanse-Thaise grens.

Daar bleven enorme hoeveelheden levensmiddelen en geneesmiddelen steken, omdat zowel de Rode Khmer als de leiders van de volksrepubliek en de Vietnamezen weigerden ze binnen te laten uit vrees dat ze in de handen van de ‘vijand’ zouden terechtkomen. Onder sterke internationale druk en na talrijke mislukte onderhandelingen lieten tenslotte op 26.9.1979 de Rode Khmer de vrachtwagens van het Rode Kruis binnen. Ook de nieuwe regering liet toen hulp toe. De verdeling geschiedde echter alleen door beide tegenstanders; internationaal toezicht werd formeel geweigerd.

In febr. 1981 begonnen in de Noordkoreaanse hoofdstad onderhandelingen tussen Norodom Sihanuk en de Rode Khmer over de vorming van een coalitie van de anti-Vietnamese verzetsbewegingen in Cambodja. Dit betekende een diplomatiek succes voor de Chinese Volksrepubliek en de ASEAN-landen die op een dergelijke coalitie onder leiding van Norodom Sihanuk aandrongen om het anti-Vietnamese verzet internationaal aanzien te verschaffen. De internationale steun voor de Rode Khmer, die ondanks zijn slechte naam begin 1981 nog door de VN wordt erkend, begint af te kalven. Problemen bij de onderhandelingen betreffen de totale ontwapening van Cambodja na een eventueel vertrek van de Vietnamese troepen en internationaal toezicht over het land ‘gedurende een aantal jaren’.

De Cambodjaanse regering heeft intussen bekend gemaakt een nieuwe grondwet te hebben opgesteld. Volgens president Heng Samrin legt de GW de controle over alle staatsorganen bij het volk, is vrijheid van geloof gegarandeerd en wordt grote nadruk gelegd op de rechten van vrouwen. De GW, de eerste sinds de verdrijving van het Rode-Khmerbewind zal waarschijnlijk in werking treden na de parlementsverkiezingen die in april 1981 worden verwacht. Afb.p.131.