Gepubliceerd op 17-01-2021

Ballet

betekenis & definitie

o. (-ten), figuurdans, alle vormen van theaterdans.

© In de periode 1970-80 is het ballet weer in de belangstelling gekomen. Dit geldt niet alleen voor de moderne stromingen, maar ook voor het klassieke ballet, waarvoor sinds de opkomst van het jazzballet en de hedendaagse dans minder animo scheen te bestaan. Aan de opleidingen wordt veel aandacht besteed. Tot de belangrijkste centra behoren New York, Londen en Hamburg. Sinds 1975 zijn ook in Frankrijk verscheidene nieuwe initiatieven op dit gebied ontplooid. Het Royal Ballet en het Festival Ballet te Londen, het Koninklijk Deens ballet te Kopenhagen, het ballet van de Parijse Opéra, het Bolsjoi Ballet te Moskou en het Kirov Ballet te Leningrad behoren tot de gezelschappen die het grote klassieke repertoire brengen.

Soms is hierbij sprake van een vernieuwde choreografie, maar de tendens is deze balletten in de originele, 19e-eeuwse choreografieën (o.a. die van M.→ Petipa) uit te voeren. Het New York City Ballet, de Grands Ballets Canadiens, het Stuttgart Ballet en het Hamburg Ballet behoren tot de gezelschappen die zowel klassiek als modern ballet op hun repertoire hebben. Het Engelse Ballet Rambert, het Londense Contemporary Dance Theatre, de Israëlische gezelschappen Batsheva Dance Company en Bat Dor Company, de groep van Pina Bausch te Wuppertal, het Tanz Forum te Keulen en de Groupe de Recherche Théâtrale van de Parijse Opéra hebben een modem repertoire. In 1970-80 behoorden Eliot Feld, Glen Tetley, Louis Falco, Jennifer Muller, Tharp Twyla, Christopher Bruce, Robert Cohan, Robert North, Gigi Caciuleanu, John Neumeier, Flemming Flindt en Paul Taylor tot de internationaal bekende choreografen.

In Nederland bestaan verscheidene officieel erkende opleidingen voor beroepsdansers. In Amsterdam zijn er drie, nl. de Balletopleiding Nel Roos, de Scapino Dansacademie en de Opleiding Moderne Dans. In ’s-Gravenhage kan men aan het Koninklijk Conservatorium opgeleid worden, in Arnhem aan de Dansacademie, in Tilburg aan het Brabants Conservatorium en in Rotterdam aan de Dansacademie. Bij laatstgenoemd instituut kan men, behalve voor klassiek ballet, ook een opleiding voor modern dance volgen. Ook te Amsterdam bestaat deze mogelijkheid, de overige instituten zijn ingesteld op het klassieke ballet. Een moeilijkheid is echter dat, hoewel de grote Ned. dansgezelschappen als het Nationale Ballet, het Ned.

Dans Theater en het Scapino Ballet steeds weer geschoolde dansers nodig hebben, de opleidingen niet voldoende aansluiten bij de eisen die de genoemde groepen aan het artistieke en technische peil stellen. Dit is een reden waarom de Ned. balletgezelschappen vaak buitenlandse dansers aanstellen. In 1975 kwam de Amsterdamse Kunstraad met een nota over dit probleem. Naar aanleiding hiervan publiceerde een commissie van het Centraal Dansberaad in 1977 het rapport Kans voor de dans, waarin werd aanbevolen een of meer balletgezelschappen inspraak te geven in de opleidingen. In het seizoen 1977-78 startte het Ned. Dans Theater met een aspirantengroep De Springplank, waar talentvolle afgestudeerde dansers een twee jaar durende aanvullende opleiding krijgen.

De aansluiting met het werk van het Ned. Dans Theater zou daarna soepeler moeten verlopen, maar niet alle ervaringen waren positief. Het Rotterdams Werkcentrum Dans, waar dansers in principe drie jaar kunnen blijven, beoogt een soortgelijke brugfunctie. In de Tweede Kamer werd voorgesteld de balletopleidingen te concentreren. Hierbij werd echter voornamelijk uitgegaan van de klassieke opleiding. Voor de vele vormen en richtingen binnen de moderne dans, waarmee vele kleinere groepen zich bezighouden, was nog geen subsidie beschikbaar.

Ook in Nederland is een nog steeds groeiende belangstelling voor het ballet merkbaar. Ned. gezelschappen gaven voorstellingen in het buitenland. Men streefde vaak naar het brengen van avondvullende produkties voor een breed publiek. In sommige balletten trachten de choreografen verband te leggen tussen dans en sociale problemen, zoals dat het geval is in Live/Life van Hans van Manen, Rudi van Dantzig en Toer van Schayk (1979). Deze choreografen hebben ook in het buitenland een goede naam. Vaak werd het al te experimentele ballet verlaten ten gunste van de meer klassieke stromingen, die echter veelal vermengd zijn met klassiek geworden elementen uit de moderne dance.

Deze vermenging wordt in de VS met de term third stream aangeduid. Een voorbeeld van deze werkwijze geeft het Ned. Dans Theater, waarvoor Jiri Kylian de choreografieën maakt. Vooral in Nederland treedt men vaak op met of te midden van objecten, zoals in Kluft van Bart Stuyf (1979).

In België, waar vóór de 19e eeuw geen sprake was van een werkelijke balletkunst, werd in 1826 door Jean-Antoine Petipa een dansacademie gesticht die verbonden was aan de Muntschouwburg te Brussel. In 1841 werd een balletgroep opgericht die behoorde tot de Koninklijke Opera te Gent. De hieraan in 1848 toegevoegde balletschool oefende weinig invloed uit op de Belg. balletkunst. Pas in 1923, toen de balletgroep van de Antwerpse Koninklijke Vlaamse Opera (die vooral klassieke balletten bracht) werd opgericht, werd de danskunst in België belangrijker. Sinds de jaren dertig werden er ook privé-scholen en -groepen opgericht die veelal rechtstreeks aanknoopten bij het Duitse expressionistische ballet dat geïnspireerd was door o.a. Rudolf von Laban en Kurt Jooss.

Reeds in 1937 hadden enkele avantgardisten een initiatief genomen, dat pas na de Tweede Wereldoorlog gestalte kreeg: de Vrienden van de Dans organiseerden zeven nationale dansfestivals (1947-53). Behalve dat talrijke groepen en choreografen de gelegenheid kregen hun talenten te demonstreren, werd tevens gepoogd het ballet tot een zelfstandige kunstvorm te maken. Hoewel na de stopzetting van de festivals de danskunst weer hoofdzakelijk in dienst van de opera stond, werd door de oprichting van het Ballet van de xxe eeuw (1960; nieuwe vorm van totaaltheater; leiding: Maurice Béjart), het Ballet de Wallonië (1966; alle genres van danskunst; sinds 1976 Ballet royal de Wallonië; leiding tot 1977: Hanna Voos, daarna Juan Giuliano) en het Ballet van Vlaanderen (1969; veelal modern repertoire, ook operaballetten; sinds 1967 Koninklijk Ballet van Vlaanderen; leiding: Jeanne Brabants) deze kunstvorm toch zelfstandig. Béjart, Brabants en Voos zijn tevens door hun choreografieën zeer belangrijk voor het Belg. ballet. In de jaren zestig verdwenen de meeste privé-groepen en werden de opleidingen gereorganiseerd en gecentraliseerd. Belangrijke initiatieven op dit gebied waren de oprichting van Mudra, het centrum voor hogere opleiding en navorsing voor theatervertolkers in 1969 te Brussel, van de pedagogische leergang voor klassieke dans en bewegingsleer in 1973 te Antwerpen en van een initiatiegroep van het Ballet van Vlaanderen in 1974.

In 1976 werd Yantra gesticht, een tweede Brussels gezelschap dat wordt geleid door Maurice Béjart. De grote achterstand die België op het gebied van de danskunst had, is thans ingehaald.