Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 19-06-2017

Rit

betekenis & definitie

Rit - in de politiek: kabinetsperiode, die in principe vier jaar bestrijkt. Vooral in uitdrukkingen als de rit uitzitten en aan bet eind van de rit. De laatste tijd wordt rit ook buiten politieke kring gebruikt, in de meer algemene zin van ‘iets dat, een klus die men binnen een bepaalde periode voltooit’. → reis.

Hij (Nijpels - MDC) is één van degenen die ervoor heeft gezorgd dat dit beleid tot stand kon komen en dat dit kabinet naar alle waarschijnlijkheid de rit uitzit. Algemeen Dagblad, 16-11-83

Premier Lubbers blijft, als het aan hem ligt, tot 1994 minister-president. Hij zal zich tijdens de rit van het kabinet Lubbers/Kok niet laten verleiden een mooie baan elders aan te nemen. Trouw, 06-10-90

Terwijl het kabinet-Kok amper halverwege de rit is, woedt de campagne voor de volgende verkiezingen al volop. HP/De Tijd, 03-01-97

Dit kabinet is nu halverwege de rit en het wordt tijd om de horizon te verleggen. NRC Handelsblad, 10-01-97

Van Mierlo mag dan kwaad bloed hebben gezet bij de VVD, maar dat is eigenlijk niet meer relevant. Het kabinet zit de rit wel uit. Elsevier, 06-09-97

U moet afvallen en trainen, zeg ik dan. Die mensen vallen af. Aan het eind van de rit hebben ze dan vaak een vel dat tot over hun schaamhaar hangt. HP/De Tijd, 06-03-98