Duits : Kernbeisser
Engels : Hawfinch
Frans : Gros-bec
Fries : Kersebiter
Betekenis wetenschappelijke naam:
pittenverbrijzelaar.
Het element ‘appel’ dat we eveneens aantreffen in het Friese Appelfretter heeft betrekking op haagappels, vruchtjes van de Meidoorn (Crataegus), die een belangrijk deel van zijn maal vormen.
De Dikbek (Lb) is in het bezit van een krachtige snavel waarmee hij met gemak allerhande vruchtenpitten kraakt om zo het binnenste ervan te eten. In Gelderland heet hij Kernbieter en elders Kernbijter. Het vruchtvlees wordt meestal niet door hem genuttigd. Vooral kersenpitten - waardoor hij nog wel eens in conflict met boeren komt - staan bovenaan op het menu. Dit komt tot uitdrukking in namen als Karsebiter (Fr), Kersevink, Keersvink, Kersebijter, Kersenbilter (Gd), Karsebikker (Gr) en Kierseknieper (NB). In België noemt men hem ondermeer Kersenkraker en Steenkraker.
Het element ‘steen’ staat hier voor een kersenpit. Zo nu en dan verorbert hij knoppen van struiken en bomen hetgeen blijkt uit de namen Knoppenvreter, Botpikker, Bolvink (MLb) en Botbek (Vla).
Niet alleen de snavel van de Appelvink is enorm ontwikkeld; hij zelf is de grootste in ons land voorkomende vinkensoort. Daarom wordt hij wel Koningsvink en bij onze zuiderburen Dubbele Bloedvink genoemd.
De volksnaam Greune (Wee), betekent niet alleen ‘groene’ maar ook ‘dubbelzinnig persoon’. De achtergrond is ons niet bekend.