NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Vos, johannes

betekenis & definitie

VOS (Johannes), geb. 1363 te Heusden, gest. 2 Dec. 1424 te Windesheim. Hij is de voortreffelijkste prior van dit klooster, tevens de beste opperprior van de windesheimsche kloostervereeniging geweest. In zijn jeugd genoot hij onderwijs te Deventer. Daar kwam hij in kennis met Florens Radewijns en werd door dezen voorgesteld aan Gerrit de Groote, die bij die eerste ontmoeting van hem zeide: ‘Dat is de man dien ik gezocht heb; met hem zal ik iets goeds op aarde doen.’ Aanvankelijk was Vos werkzaam onder de Broeders des gemeenen levens, maar toen het klooster te Windesheim in 1387 was gesticht, werd hij daar in 1388 novitius. In 1391 kozen de broeders hem, ondanks zijn jeugdigen leeftijd, tot prior. Onder zijn bestuur heeft het klooster zijn hoogsten bloei bereikt en ontstond ook de kloostervereeniging of het kapittel van Windesheim. Bij de oprichting bestond dit uit slechts 4 kloosters; bij den dood van Vos waren er reeds 24 mannen- en 4 vrouwenconventen toegetreden. En dit niet alleen: in zijn tijd werden de Constitutiones (de grondwet der Vereeniging) opgesteld en bereikte de kritisch-letterkundige arbeid der broeders zijn toppunt. Daarentegen hield hij dezen zooveel mogelijk terug van de studie der boeken van Thomas Aquinas en anderen, waarin op scholastieke wijze over de gehoorzaamheid en dergelijke onderwerpen werd gehandeld.

Vos wordt ons geteekend als een zeer godvruchtig en beminnelijk man; natuurlijk was zijn vroomheid die van zijn kring en zijn tijd. Zóó weinig hield hij zich bezig met de dingen uit het gewone leven, dat hij door de broeders, naar het artwoord dat hij meestal gaf, ‘Joannes nescio’ werd genoemd.

Dagelijks overpeinsde hij de zgn. vier uitersten des menschen (dood en oordeel, hel en hemel); zijn lijfspreuk was dan ook: ‘Uitstel, o Heer!

Tot morgen nog!’ Toch wist hij waar het pas gaf in de wereld met tact op te treden, zooals bleek op het concilie te Constanz, toen hij de Broeders des gemeeren levens had te verdedigen tegen de aanvallen van Matthaeus Grabow, dominikaner-monnik te Groningen, en er hetzijre toe bijdroeg dat zij werden vrijgesproken. Niemand had deze verdediging beter op zich kunnen neme, daar hij na den dood van Florens Radewijns (1400) algemeen als het hoofd van alle devoten werd beschouwd.

De vraag is, of men Vos mag houden voor den schrijver van de veelgelezen Epistola de vita etpassione Domini nostri Jesu Christi (opgenomen in het Chron. Windes., (Antv 1621) 217-246; (Halle 1886) 226-244. Hoogstwaarschijnlijk moet het antwoord ontkennend luiden.

Zie over deze quaestie de uiteenzetting van Acquoy in de Mededeel. Letterk. 1891/92, 95-97 Berichten over Vos vinden wij vooral in het Chron. Windes, (zie het Register). Verg. ook Acquoy, Het Klooster te Windesheim I (Utr. 1875) 229-240.

Kühler

< >