STEUR (Arnoldus), de Steur, de Stuer, ook wel Arnoldus Francisci genoemd en dus waarschijnlijk een zoon van Franciscus Steur, gest. omstreeks 15 Oct. 1592 als predikant te Brandwijk-Molenaarsgraaf bij Gorinchem, is geen sieraad geweest van den stand, waartoe hij behoorde. Oorspronkelijk uit de Nederlanden afkomstig vluchtte hij waarschijnlijk ten tijde van Alva naar Engeland.
12 Mrt. 1570 komt hij 't eerst in de protocollen van den kerkeraad der nederduitsche vluchtelingenkerk te Londen voor. Vóór het begin van dat jaar ging hij daar echter reeds nu en dan in de prediking voor ter oefening, om later in het vaderland van dienst te kunnen zijn. Tevens was hij in dien tijd visiteerder der zieken in het pesthuis in de Straat Minoris. 2 Apr. werd gerapporteerd dat hij zich daarbij slecht gedroeg. Zooals een vrouw later van hem getuigde: hij was ‘een goedt man’, ‘maar hij beminde de canne ende schoone vrouwen’. Ter verantwoording geroepen verklaarde hij zich bereid schuld te bekennen. Maar kort daarop verviel hij weer in 't zelfde kwaad. Toen werd hij geschorst en hem 't Avondmaal ontzegd. 21 Dec. 1570 (toen alle berouw bij hem uitbleef en hij zelfs telkens als de zaak bij den kerkeraad voorkwam haar nog verergerde door ‘ongheschicte propoosten’) volgde daarop het besluit om van den kansel vooral de vrouwelijke leden der gemeente tegen hem te waarschuwen en, met opwekking om voor zijn bekeering te bidden, mee te deelen dat hij een persoon was ‘van oncuyschen aerde, mannieren ende conversatie’. 21 Juni 1571 deed hij weer van zich spreken. Toen kwam aan den dag dat hij, huwelijksbeloften gedaan hebbend aan een zekeren weduwe Margriete Teiler - welke beloften zelfs doorwederzijdsche geschenken, van zijn kanteen zilveren ring, van den haren een zespenningstuk, waren bezegeld - eerst geweigerd had zijn huis ‘up St. Buttolfskerckhof buuten Bisscopsgat’ open te stellen voor haar meubelen, en later zelfs met een andere vrouw uit Londen naar Vlissingen vertrokken was. Ongelukkig voor hem was hij in Holland toen echter reeds tamelijk bekend. Niettegenstaande hij daar te Vlissingen zich in 't geheim huwen liet, verbood men er hem om te prediken. En toen hij daarop (omstreeks den zomer van 1572; voor dien was hij reeds predikant geweest ‘Saldami, Hollandiae in oppido’, waarmee wel Zaandam zal zijn bedoeld) naar Dordrecht ging, weigerde Bartholdus Wilhelmi, een der predikanten aldaar, die hem te Londen had gekend, met hem ook maar eenigszins samen te werken, eer de slechte geruchten aangaande hem door overlegging van een attest uit Londen waren gelogenstraft. Spoedig schijnt die zaak niet in orde gekomen te zijn; en waarschijnlijk is het dat Steur nooit te Dordrecht heeft gediend, maar - na zijn huwelijk te Zwartewaal nog eens te hebben laten sluiten (hij trof het ook wel slecht, dat de getuigen der eerste voltrekking ervan allen bij Amsterdam waren gestorven) en na wat door verschillende plaatsen te hebben rondgezworven, waardoor hij later goede getuigenissen kon vertoonen, behalve uit Vlissingen en Dordrecht ook uit Gouda en Sommelsdijk - vertrokken is naar Brielle. Althans van daaruit zond hij 5 Juni 1573 door zijn vrouw een brief naar Londen (waarbij de kerkeraad van den Briel er nog een d.d. 6 Juni voegde, houdend verzoek om inlichtingen), waarin hij vroeg nu een einde aan zijn zaak te willen maken, opdat hij een beroep om daar predikant te worden zou kunnen aanvaarden. 12 Juni besloot het consistorie te Londen aan dat verzoek te voldoen, met conditie echter dat men te Brielle volledig over zijn persoon zou worden ingelicht. Heel gunstig en aanmoedigend is dat inlichtend schrijven wel niet geweest. Vermoedelijk heeft het zelfs ten gevolge gehad dat de Briellenaars hem niet hebben aanvaard. Ten minste sedert Mrt. 1573 is de Steur predikant te Sommelsdijk onder den coetus Zierikzee. Voorloopig althans. Ook daar kende men de geruchten, die er liepen. Maar men was geneigd ze niet te gelooven. Moded, die destijds te Zierikzee werkte, vervoegde zich 20 Oct. 1573 bij Bartholdus Wilhelmi te Dordrecht om nadere informaties. Men vond het vreemd, dat Steur na het doen van schuldbekentenis toch nog over eenzelfde zonde als waarover die gegaan was, werd aangeklaagd, en vreesde, dat er ‘affecten’ in 't spel waren. In allen geval had men besloten hem, op grond van zijn goede getuigenissen van elders, te laten preeken, tot men wist wat er na zijn schuldbekentenis was gebeurd. Niet ten onrechte was over dat gebrek aan vertrouwen de kerkeraad van Londen niet zeer gesticht. Hij schreef een krachtigen brief terug. Wat de uitwerking daarvan met het oog op de Steur geweest is, weten we echter niet. In 1575 stond hij te Zwijndrecht, waar hij niet 1575, zooals te Water zegt, maar 1577 werd ontslagen, na 20 Mrt. 1576 te Londen openlijk schuld te hebben beleden. 24 Dec. 1578 trad hij in den dienst te Axel. Met enkele onderbrekingen stond hij daar tot 6 Oct. 1579. Omstreeks dienzelfden tijd verleende hij ook nog hulp aan de kerk van Rousselaere. Van Axel is hij waarschijnlijk weer naar Zwijndrecht vertrokken. 1582 verwisselde hij die standplaats voor Oud- en Nieuw-Beyerland. En in 1584 ging hij naar Brandwijk-Molenaarsgraaf, waar hij tot zijn dood is gebleven. Hij ontving daar als traktement, volgens de opgave van Cornelis van Coolwijck, 2701. en voor huishuur 301. Toen hij stierf, moet hij zeer oud zijn geweest, want reeds in 1570 was hij niet jong meer. Hij schijnt een begaafd prediker te zijn geweest. In 1574 heeft hij de synode van Dordrecht bijgewoond, terwijl hij tevens 26 Febr. 1578 geweest is op de voorbereidingsvergadering, die toen is gehouden met het oog op de nationale synode van dat jaar.
Een zekere Hugo Steur (niet onmogelijk dezelfde die als Hugo Jacobi Steur 2 Juni 1601 te Leiden werd ingeschreven), is 1619 als predikant te Oostvoorne door de provinciale synode van Z. Holland te Leiden afgezet, omdat hij weigerde de 5 artikelen tegen de Remonstranten te teekenen. Hij was evenals een zekere, 14 Febr. 1609 als medicus ingeschreven Petrus Steur, uit den Briel afkomstig.
Zie Werken derMamixvereeniging S I, register in voce; S. II, D. III, 211; H.Q. Janssen, De kerkhervorming in Vlaanderen I (Arnh. 1868) 85-87, 364; J.W. te Water, Kort Verhaal der Ref. in Zeeland (Middel. 1766) 217-219; J.H. Hessels, Eccl. Lond. Bat.ArchII (Cantabr. 1889) no. 128,131,133; III (Catabr. 1897) register in voce; dez., London-Dutch Church. Certificates ofMemberschip (London-Amst. 1892) no. 3094; A. Kuyper, De Hollandsche Gemeente te Londen in 1570 /1571 (in de verzameling: Voor 300 jaren, 1871-1874) 157; Reitsma en van Veen, Acta II, 156; III, 337-340; G.D.J. Schotel, KerkelijkDordrecht II (Utrecht 1845) 758; Hs. copie der kerkeraadsnotulen van de hollandsche kerk te Londen in het bezit van Dr. A. Kuyper, sub 21 Juni 1571 en 12 Juni 1573. Weinig juist is Algemeen Nederlandsch Familieblad XII (1895) 123; vgl. 131.
van Schelven