SEU (Jan) of Johannes Seeuws, gest. een der eerste dagen van Jan. 1613 te Middelburg. Zijn vrouw heette, blijkens een notitie uit 1576 in het archief der Deutsch-Reform.
Kirche in Frankfort, Christina. Of deze dezelfde was als de door Nagtglas genoemde Catharina van der Beke, of dat hij met deze laatste een tweede huwelijk heeft aangegaan, valt niet uit te maken. Hij zal wel geen kinderen gehad hebben, want zijn nalatenschap bestemde hij voor een, nu nog bestaande, studiebeurs, (van Alphen, Nieuw Kerkelijk Handboek 1909, Bijl: 62). In 1567 woonde hij te Frankenthal, blijkens 't doopboek der nederduitsche vluchtelingenkerk daar, waarin sub 14 Sept. van dat jaar zijn naam voorkomt als doopgetuige. Naar de raadsprotocollen was hij er schoolmeester, naar de onderteekening van een brief van Sept. 1573, toen tevens ouderling. De in beide functies getoonde eigenschappen maakten dat hij kort daarop werd aangezocht om zich voor het predikambt beschikbaar te stellen.
Hoewel de ‘barbaries rusticorum’ hem wel wat afschrikte, gaf hij toch aan dien wensch gehoor. Eerst trad hij op te Meurs, waarvan de zorg aan de frankenthaler predikanten was toevertrouwd; en bij afwezigheid van Gaspar van der Heyden een enkele maal ook voor dezen in zijn woonplaats. Vervolgens kreeg hij - niettegenstaande hij aanvankelijk niet best preekte, later werd dat beter - ook een eigen gemeente. 27 Febr. 1575 blijkt hij uit de kerkeraadsnotulen der frankfortsche nederduitsche vluchtelingenkerk daar predikant te zijn. In 1576 vertrok hij naar Middelburg, werd daar 16 Dec. bevestigd en diende er - behalve in den zomer van 1578, toen hij voor zes weken bij leening te Brugge werkte - onafgebroken tot aan zijn dood. Wel werd hij in Jan. 1580 beroepen naar Hulst, en nam dat beroep ook aan, maar per slot van rekening is hij er toch niet heengegaan.
Schoock prijst hem als een man van bijzondere verdienste. Zijn tegenstanders betitelden hem als een ‘pertydich Calvinist ofte Catechissemist’. Deze ongunstige qualificatie dankte hij vooral aan zijn optreden tegenover de middelburgsche Wederdoopers. Met kracht stond hij de meening voor, dat dezen - ook al moest hun gewetensvrijheid gegeven - toch geen openbare samenkomsten mochten toegestaan. Vooral blijkt dat uit zijn twee werkjes: Schriftmatige artykelen tegen de ongeschikte en valsche dwalingen der Wederdoperen (Middelb. 1599) en: Corte Beschrijvinge van het ambt der overheid ende wederlegginge van een bouxken dat eenen
Wederdooper met verzwijging zijns naams heeft laten, uitgaen.... tegen het recht
gebruijkdes Crijchs (Middelb. 1600). Tegen het laatste verscheen nog in 't zelfde jaar: Ratelwachts ende Torenwachters waerschouwinghe, voor de poppen ende
heymelicke vuyren geleyt.... van Johannem Seu (Pamflet v.d. Wulp no. 936);
Zie: J.W. te Water, Kort verhaal der Reformatie van Zeeland (Middelb. 1766), 181-183. Paul Fredericq, Het Nederl. proza der 16e eeuwsche pamfletten
(Brussel 1907)xxx, 363 v.v. no. 93, 406 v.v. no. 12 en 13; van Lennep, Gaspar van der Heyden (Amsterd. 1884) 209, 211,213, 221,230; F. Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen (Middelb. 1893) in voce; A.A. van Schelven, De Nederduitsche vluchtelingenkerken ('s Grav. 1908) 230 en 245; Werken Marnix Ver. S. III, D. III, 15-17, S. III D.
V, 265 v.v., waar echter brief I verkeerd is gedateerd, daar Seu in Mei 1575 niet meer te Frankenthal was; Doopboek der Nederd. Vluchtel. kerk sub Aug. 1576 (Archiv der Deutsch-Ref. Kirche Frankfurt); Raths Protocollen sub 29 Aug. en 2 Sept. 1574, 7 Mrt. 1575 (Frankenthaler Stadtarchiv). van Schelven