NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Schroder, gerhardus

betekenis & definitie

SCHRODER (Gerhardus), geb. te Leiden 30 Mei 1708 als zoon van Johannes Schroder (Il kol. 1301), bekend en bekwaam apotheker, overl. te Harderwijk 16 Dec. 1762. Als veertienjarige knaap werd hij ‘honoris causa’ in het Album der leidsche academie ingeschreven (12 Mrt. 1722) en hier volgde hij later de letterkundige colleges van Petrus Burman en die der rechten van Antonius Schultingh. Onder leiding van den eerste verdedigde hij in 1730 een: Dissert. philologica de Lictoribus etFascibus Romanorum (Lugd. Bat. 1730), waarna hij praeceptor en vervolgens conrector der latijnsche school te Delft werd. Den doctoralen graad in de beide rechten verkreeg hij 14 Aug. 1737 na verdediging van een Dissert. critico-juridica inaug. ad Legem IID. de Legibus Senatusque Consultis etc. (Lugd. Bat. 1737), nadat hij 17 Juni 1737 ten tweeden male zijn naam in het leidsche Album had doen opnemen. Ook na zijn promotie bleef hij zich als gelijktijdig beoefenaar van letterkundige en rechtsgeleerde studie kenmerken, waarvan hij het nut uiteenzette in de intreerede, waarmede in 1744 het ambt van hoogleeraar in de rechtswetenschap te Harderwijk door hem aanvaard werd. Zij had tot titel: Oratio inaug. de Jurisprudentiae etpolitioris litteraturae connubio en strekte ten bewijze: ‘juris civilis scientiam litteratoribus unice esse necessariam’. Het professoraat te Harderwijk bekleedde hij tot zijn dood; in 1747 verkreeg hij den titel professor primarius, in 1748 dien van prof. juris feudalis; van 1746-7 en van 1755-6 was hij rector magnificus.

Als gevierd latijnsch redenaar hield hij in 1759 in opdracht van curatoren ter eere van prinses Anna een: Laudatio funebris (Hard. 1759); in 1746 herdacht hij in een lijkrede zijn ambtgenoot Pagenstecher (zie: II kol. 1057); in 1756 sprak hij als aftredend rector: deAdvocatorum eloquentia (Hard. 1756). Daarenboven bestaan van zijn hand een aantal latijnsche gedichten, o.a. een Elegia op den dood van den stadhouder Willem IV. Verschillende stukken, zoowel in proza als in poëzie, uitzijn pen komen voor in van Effen's Holl. Spectator (zie daarover: Navorscher IV (1854) 377. Over de waarde zijner gedichten wordt zeer verschillend geoordeeld.

Als oorspronkelijk rechtsgeleerd werk van hem is te noemen: Observationum Juris Civilis libri quatuor in quibus plurima Juris Civilis aliorumque auctorum loca explicantur et emendantur (Hard. 1754, waarvan ook exemplaren met het jaar 1755 bestaan), waarachter een herdruk van zijn inaug. rede van 1744. Het werk bevat een groot aantal korte aanteekeningen en opmerkingen over romeinsche teksten. Verder bezorgde hij een zesden druk van de Aphorismi Juris ad Institutiones Justinianeas van Alex. Arn. Pagenstecher (Hard. 1748), waarachter ook zijn lijkrede van 1746 op diens zoon (zie: II kol. 1054).

Zie: Bouman, Gesch. der Geldersche Hoogeschool II, 158-164, 241-244; W. Bisschop, Justus van Effen (Utr. 1859) 270.

van Kuyk

< >