PRONK (Jacob), ged. in de Oude kerkte Scheveningen 14 Mrt. 1762, overl. te Scheveningen 18 Jan. 1838, zoon van Klaas Jacobse Pronk en Rookje Teunis Zuurmond, was reederen koopman en vervulde in de Novemberen Decemberdagen van 1813 een gewichtige rol. Geruimen tijd voorde omwenteling in den Haag was Pronk, die zich reeds in 1795 als een vurig Oranjeman had doen kennen, in de plannen van het Driemanschap ingewijd. Op last van den graaf van Limburg Stirum zette hij 17 November Scheveningen in oranje en deed de fransche wacht aldaar aftrekken.
Door het Provisioneel Bestuur van den Haag als Provisioneel Commissaris voor Scheveningen benoemd, bewees hij niet alleen de stad, maar ook den lande belangrijke diensten. Zoo zond Pronk een aantal bomschuiten ten kruistocht langs de kust om de engelsche vloot op te sporen; twee wagens met gewapende Scheveningers gingen naarde kustdorpen om de seintoestellen af te breken. Toen van 27 November af dagelijks engelsche mariniers werden aan wal gezet en groote hoeveelheden ammunitie uit zee door de engelsche marineschepen werden aangevoerd, was zijn taak zeer omvangrijk en zwaar. Voor de verzorging der Engelschen werd hij trouw bijgestaan door zijne echtgenoote Wilhelmina Catrina Sarter.De kerk werd gebruikt als tijdelijke opslagplaats der ammunitie, die later met wagens - transporten van 20 tot 60 voertuigen - naar Delft werd overgebracht. Door zijn maatregelen had geen enkel ongeluk plaats.
Dank zij ook het toezicht van P. kwam de Prins 30 November te Scheveningen behouden op den vaderlandschen grond en na aan de pastorie eenige oogenblikken verwijld te hebben, met een rijtuig in den Haag aan.
In de eerste helft van December hield het landen van engelsche troepen en het aanvoeren van ammunitie steeds aan. De 's Gravenhaagsche
Courant van 10 Dec. 1813 meldt: ‘Bij voortduring heeft men troepen op Scheveningen aan den wal zien komen, terwijl tevens aldaar de grootste werkzaamheid heerscht om ammunitie en wapenen te ontschepen, waarin de brave ingezetenen van Scheveningen, om strijd, de behulpzame hand bieden, en waaronder voornamelijk verdient aangemerkt te worden de zoo verdienstelijke als weldenkende Jacob Pronk, die van het oogenblik der heugchelyke omwenteling, door zijnen onvermoeiden yver, en activiteit, niet opgehouden heeft de grootste diensten aan den staat te bewijzen; zoo dat hij dus te regt aanspraak mag maken op de welwillendheid van alle zijne landgenooten’.
Dat P. door de omstandigheden en door zijn persoonlijkheid zoo op den voorgrond was getreden, was velen niet naar den zin, en toen P. zich 15 Januari 1814 liet verleiden tot het samenstellen en afkondigen van een Bekendmaking aan de visschers betrekkelijk het vervoer van passagiers, alleen met paspoorten, zonder daartoe door het Provisioneel Bestuur gemachtigd te zijn, viel hij ook bij den magistraat in ongenade; zijn vijanden bleven hem bestoken en niettegenstaande hij nog in Februari d.a.v. verklaarde dat ‘zijn handelingen tot het algemeen welzijn verstrekten’, viel 30 Maart 1814 het besluit in de vergadering van het Provisioneel Bestuur ‘de commissie van Jacob Pronk in te trekken en denzelve na dankbetuiging voor zijne betoonden iever en activiteit in de hem opgedragen taak bij missive uit deszelfs betrekking op de honorabelste wijze te ontslaan’. Koning Willem I benoemde hem tot broeder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw.
Alle pogingen van Pronk om een lands- of stadsbetrekking te krijgen mislukten; alleen bleef hij postmeester voor het vervoer op Engeland, dat in die dagen via Scheveningen plaats had. In 1817 werd de postroute verlegd over Hellevoetsluis en Pronk met een gratificatie van ƒ 500 ontslagen.
Een jaar later richtte Pronk, ter zijde gestaan door zijne wakkere echtgenoote, een zeebadinrichting ten Noorden van het dorp op en werd de grondlegger van de badplaats Scheveningen.
Van zijn inrichting, bestaande uit een houten gebouw met ontvangkamer en vier badkamers, en uit een tweetal badkoetsen werd al spoedig een betrekkelijk druk gebruik gemaakt, zelfs door Engelschen en Duitschers, en toen het bleek dat de zaak levensvatbaarheid had, besloot het Gemeentebestuur in 1826 het badbedrijf in eigen beheer te nemen; in 1828 was het houten gebouw vervangen door een steenen, geheel ingericht naarde eischen van dien tijd. Pronk werd toen schadeloos gesteld door zijn benoeming tot badmeester op een jaarwedde van ƒ1000.
In 1820 werd Pronk aangesteld als agent voor de engelsche correspondentie te Scheveningen op een jaarwedde van ƒ 450. -; in den winter van genoemd jaar konden de engelsche brievenmalen niet via Hellevoetsluis gaan, vanwege het vele drijfijs op de reede aldaar en deze omstandigheid zou zich meermalen kunnen voordoen.
Pronk had drie zoons: de een stierf op jeugdigen leeftijd, de tweede vestigde zich aan de Kaap de Goede Hoop; de derde koos den militairen dienst en stierf in 1855 als majoor provinciaalcommandant van Noord-Brabant. Zijn vrouw overleed 13 Maart 1839.
Zijn portret, geschilderd doorC. van Cuylenburg, bij Mr. A. Pronk van Hoogeveen te de Bildt.
Zie: J.C. Vermaas en P. Hoogenraad, Geschiedenis van Scheveningen; Koolemans Beijnen, Gedenkboek 1813, III (Haarlem 1913) 67, met reproductie van bovengenoemd portret.
Vermaas