PARDUYN (Caspar Adriaansz.), Parduin,Perduin enPardewijn, ged. te Middelburg 2 Nov. 1594, gest. te Dordrecht 12 Aug. 1644, zoon van Adriaan Jansz.enLisbeth Jaspers, sproot uit een aanzienlijke, reeds vóór de hervorming over Zeeland verbreidde familie, waaruit Simon P. (kol. 958) doopgetuige was, terwijl na het overlijden der ouders Jacob de Waert (zie kol. 958) over Joos P. (ondertrouwd 26 Aug. 1606), Caspar en zijn zuster T anneken (ondertrouwd 23 Nov. 1613 met Andries van Thoor, j.g. van Rotterdam) voogd werd. Daardoor gemakkelijk alumnus in de theologie zijner geboorteplaats geworden, werd hij 19 Febr. 1620 te Leiden ingeschreven als Caspar Adriani, kwam reeds 25 Apr. 1621 met attestatie te Middelburg en verkreeg als Jasper Adriaensen 1 Mei 1621 verhooging van stipendium om voor2jaren naar Frankrijk te gaan; hij is hetzelfde jaar ingeschreven te Genève, terwijl hij ook nog te Londen vertoefde, vanwaar hij met attestatie van de fransche gemeente dd. 8 Apr. 1623 te Middelburg 21 Mei 1623 terugkeerde. Geëxamineerd voor de walchersche classis 24 Aug. 1623, eindigde zijn alumniaat eerst in 1626, toen hij 14 Sept. als proponent werd beroepen tot waalsch predikant te Aardenburg, 14 Oct., tegelijk met Jac. Anslaer, voor de classis van Walcheren wordende geëxamineerd. Om gezondheidsredenen nam hij daar echter reeds Juni
1627 ontslag, waarop de middelburgsche magistraat 21 Aug. besloot om Jasper Adrianides Perduyn in de latijnsche school te gebruiken als praeceptor quartae classis; wonende te Middelburg en nog vermeld als predikant, ondertrouwde hij 22 Apr. 1629 te DordrechtalsCaspar Adrz. Perdun metGeertruyt Ryser uit Arnemuiden, dochter van Cornelis en Maria van Beverloo (getr. 21 Mei). Na wellicht eenigen tijd te zijn werkzaam geweest aan de latijnsche school te Goes, werd hij te Middelburg 4 Jan. 1631 bevorderd tot praeceptor honorarius der hoogste klasse. Men achtte het een groot verlies, toen hij 20 Febr. 1633 benoemd werd tot rector te Zierikzee, waarheen hij na Paschen vertrok; van daar is hij na het overlijden van Is. Beeckman, vooral op aanbeveling van Cats, benoemd tot rector te Dordrecht, waar hij in de kerstweek van 1637 in functie trad. Na den dood zijner vrouw in Apr. 1640, ondertrouwde hij te Middelburg weder 13 Oct. 1640 met Emmerentia Salomons,uitdie stad, dochter van Salomon JansenJosina Thyrion (getr. 14 Nov.). P.'s zinspreuk was: ‘Die overal kwaad hoort en niettemin wel doet, die voert in zijnen geest een koninklijk gemoed’, hetgeen hijzelf gelegenheid had in Dordrecht te betrachten. De door verschillende oorzaken ontvolkte school kon hij niet tot den ouden bloei brengen ondanks zijn letterkundigen roem en uitstekend onderwijs, ‘waarvan geheel Holland trompetter was.’ Voorbeelden zijner grieksche, latijnsche en nederlandsche gedichten, die hem de vriendschap deden verwerven van Boey, Beverwijk e.a. van de dordtsche dichtschool, vindt men in hs. op hetZeeuwsch genootschap (Verslag 1903, XIII), vóór W. Udemans, Geestelick roer (Dordr. 1638) en Lydius, Vrolike uren des doods (Dordr. 1640). Gedichten op hem zijn onder Maria Godewijck's Poemata (ms. gemeentearchief Dordrecht), een door zijn praeceptor Pieter Godewijck, gedrukt bij de la Rue, GeletterdZeeland(Midd. 1741) 132-34, benevens een afzonderlijk gedrukt Epicedium in ob. Parduini en twee door den praeceptor Joh. Michaelius onder diens Poëmata (Dordr. 1645). P. liet drie kinderen na: Adriaan P. (zie onder), Simon P. en Jo sina P., geb. te Dordrecht in 1642, tweede vrouw van den ambassadeur Aarnoud van Citters, wier geschilderd portret zich bevindt in het rijksmuseum en die overleed in 1718.
Zie: Vrol ikhert, Vliss. kerkhemel(ald. 1751) 85,114,355,365,396; Nehalennia, jaarboekje (Midd. 1849) 92; Schotel, //l. school te Dordrecht (Utr. 1857) 80, 86, 88, 89, 97, 225; Piccardt, Biz. uit de gesch. der stad Goes (ald. 1865) 174; Zelandiaill. I (Midd. 1879) 112; Buil. deségl. wall. III (1888) 209; Nagtglas, Levensber. van Zeeuwen I (Midd. 1893) 342-43; Voegler, Gesch. van hetmiddelb. gymn. (ald. 1894) 82, 90; de Vos, Lat. school te Zierikzee in Nederl. Leeuw XVI (1898) 30-31; Kesteloo, Stadsrek. van Middelburg V (ald. 1897) 84; VI (1900) 56; VII (1901) 69 en VIII (1901) 49, 74 en Tijdspiegel 1905: 2, 175.
de Waard