NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Ockerse, willem antony

betekenis & definitie

OCKERSE (Willem Antony), geb. te Vianen 16 April 1760, overl. te 's Gravenhage 19 Jan. 1826, zoon van den notaris Rudolphus Ockerse, en van Alida Joorman. In 1776 werd hij te Utrecht als student in de godgeleerdheid ingeschreven.

Vooral hechtte hij zich daar aan den ouden Gijsbert Bonnet, die veel tijd en moeite voor zijne leerlingen over had. Studievrienden van hem waren o.a. Hieron. v. Alphen, Herm. Royaards; ook was hij nauw verbonden aan den dichterlijken vriendenkring, van welken van Gogh, J.P. Kleyn (die later Ockerse's zwager zou worden), Uitenhoven, en wat later Bellamy, Rau, en Hinlópen, de voornaamste sieraden waren.

Van dien kring gingen uit de Poetische Spectator en de Proeven voor het Verstand, den Smaak en het Hart. De laatsten hebben voor verreweg het grootste gedeelte niet Bellamy, maar Ockerse tot schrijver. Samen met Bellamy gaf hij een klein geschrift uit, getiteld: Reisfragmenten enAnekdoten, en nog een, genaamd Bardietjes.In Aug. 1781 werd hij te Utrecht proponent, in Feb. 1782 predikant te Baarn en Eembrugge, in 1784 te Wijk bij Duurstede. Aldaar huwde hij 17 April 1787 met Alida Baudina Titia Bruyn, jongste dochter van den burgemeester zijner standplaats. Hier begon hij de aandacht te trekken door het uitgeven der twee eerste stukken van zijn Ontwerp tot eene algemeene Characterkunde. In 1795 noodzaakte

een borstkwaal hem, zijn ontslag als predikant te nemen. Naar Amsterdam vertrokken, hield hij zich aanvankelijk bezig met het derde deel zijner Characterkunde

en anderen letterkundigen arbeid; daarna kwam hij in volksvergaderingen en werd daar gaarne gehoord.

Reeds vroeger had hij door het uitgeven van eenige geschriften voor zijne patriotsche beginselen propaganda gemaakt, o.a. de Constitutie derFranschen verdedigd (1793). Hij was echter van gematigde gevoelens, en de uitspattingen zijner geestverwanten vervulden hem met deernis. Eene omwenteling verlangde hij niet, hoeveel hem ook in de bestaande orde mishaagde. Toen de omkeering intusschen eenmaal had plaats gehad, stelde hij gaarne zijne beste krachten in dienst van 't vaderland. Ten zeerste ijverde hij voor eene wettige volksvertegenwoordiging. Toen deze er was gekomen, werd O. als van zelve in de staatszaken betrokken: van de Tweede Nat.

Vergadering was hij een ijverig, onpartijdig en bezadigd lid, zoodat men hem in verschillende gewichtige commissiën gebruikte. In het besef, dat de ondergang des lands alleen voorkomen kon worden door eene gevestigde grondwet, deed hij veel om deze tot stand te helpen brengen. De wet kwam er, doch de verlangde orde niet. Eindelijk, bij de contrarevolutie van 12 Juni 1798, werd hij op het Huis ten Bosch gevangen gezet. Maar hij ontving spoedig zijne vrijheid terug, waarna hij zich uit het politieke leven terugtrok, en te Amsterdam, samen met zijn academievriend Willem Antony van Vloten, een handel in effecten grondde. De zaak ging eerst goed, maar naderhand slecht.

Een uitkomst was het voor O., toen hij in 1810 als predikant te Limmen bij Alkmaar beroepen werd. Dan, verergering zijner borstkwaal noopte hem andermaal tot ontslag. Toen werd hij benoemd tot tweeden secretaris der kort voordien opgerichte Maatschappij van Weldadigheid. Als zoodanig redigeerde bij het maandschrift De Star. In 1825 woonde hij als afgevaardigde der kerkelijke commissie tot de O. en W. Indische Kerkzaken, de Algem.

Synode der herv. Kerk bij. Doch allengs werd zijne gezondheid slechter, en eene langzaam verteerende ziekte maakte een einde aan zijn leven.

Ockerse was een man van schrander inzicht, juist oordeel, diepe menschenkennis. Streng was hij tegenover zich zelven, eenigszins stroef in den omgang; doch niettemin een liefhebbend en zorgzaam echtgenoot en vader, een trouwe vriend; een man, wiens innige vroomheid en menschenliefde niet geschokt konden worden door vele rampen en tegenspoeden.

Puntig en toch los en gemakkelijk te schrijven schijnt hij zich reeds vroeg tot taak te hebben gesteld. Ook zijn temperament en vlug verstand deden hem bij voorkeur den satyrieken schrijftrant beoefenen, waarin hij uitmuntte. Zoo schreef hij: Redevoeringen derbekende Nederl. Staatsregeling (1796 en 97). Zijne Napoleontische Redevoeringen (Amst. 1814 en 15) zijn een viertal philippicae tegen Napoleon, dien hij daarom vooral zoo streng veroordeelde, omdat deze des schrijvers droom had kunnen verwezenlijken, doch de vervulling voor jaren, misschien voor eeuwen, achteruit had gezet. Hiertoe behoort ook zijne Lijkrede aan hetgrafvan Napoleon Buonaparte (Amst. 1821).

Andere redevoeringen gaan meestal over letterkundige onderwerpen; vele plaatste hij in den Rec. ookderRec., waarvan hij een tijd lang redacteur was. Na zijn dood zag een bundel Nagel. Redev. het licht (Amst. 1826). Welsprekendheid was een zijner eigenschappen: als kanselredenaar werd hij geprezen, en als spreker in volksvergaderingen wist hij het vertrouwen der menigte te winnen. Onder de hekelschrijvers beoefende hij, evenals Bellamy, het liefst Sterne, wiens invloed op hem groot is geweest.

Voorts schreef Ockerse vele recensies van nederlandsche of vertaalde romans in den Recensent ook der Recensenten, in welk orgaan hij ook vele gedichten plaatste. Deze laatsten zijn meestal van erotischen, romantischen, of didactischen aard, gelijk hij er vroeger in de Bardietjes enz. geschreven had. Veel beteekenen deze voortbrengselen niet. Uitvoerig handelt hierover v.d. Aa in zijn NieuwBiogr., Anthol., en Critisch Wdbk. Ook vindt men in den Rec. eenige taalkundige opstellen van zijn hand, als: Aanm. omtrent de oorspr. en algem. beteekenis de Wortelklanken in de Nederd . Taal {Rec.

VII, 433); Hulpmidd. om zich den geest der Fransche Taal eigen te maken {ib. VI, 397).

Godsdienstige geschriften heeft hij van tijd tot tijd ook in den Rec. geplaatst. Leerredenen zijn van hem niet bewaard. Blijkens eenige brokstukken, in de nader te noemen Levensbeschr. medegedeeld, waren zijne preeken hartelijk en welsprekend, rechtzinnig en toch verlicht. Als bestrijder van bijgeloof en vooroordeel trad hij in zijn standplaats Wijk bij Duurstede op door het uitgeven eener leerrede, getiteld Het begraven der Dooden buiten de Kerk en Stadspoorten aangeprezen (Amst. 1792), op verzoek van de regeering van genoemde stad uitgegeven. Eene poging tot hervorming van het catechetische onderwijs deed hij met eene Katech. Verhand, in den Rec. (X, 354). In 1817 gaf hij een Gedenkschrift van de groote Kerkhervorming in de zestiende Eeuw uit (Amst. 1817).

In de Vad. Letteroef, in de Star, en in Lectuur van Smaak schreef hij mede vele verhandelingen over allerlei onderwerpen.

Samen met zijne zuster, Mevr. A. Kleyn - Ockerse, gaf hij een Gedenkzuil op het grafvan Bellamy uit (Haarl. 1822). Eene levensbeschrijving van Kleyn plaatste hij in Rec. II, 71. Een groot aantal werken werd door hem uit het duitsch vertaald, o.a. romans van Saltzmann.

Het meest is Ockerse bekend gebleven als zielkundig wijsgeer. In zijn tijd werd zijn optreden als zoodanig toegejuicht, wijl men dusverre nagenoeg alles in dit vak aan het buitenland verschuldigd was geweest. Montaigne, La Bruyère, Pope, Swift, Fielding, Sterne, Richardson, en Joh. Timoth. Hermes moeten in dezen bezielend op hem gewerkt hebben. In de Proeven beweegt hij zich meer dan eens op dit terrein; ook in zijne Redevoeringen.

In den Rec. ookderRec is eveneens menige psychologische verhandeling van hem te vinden, zooals: Iets over het Briefwisselen (I, 155), Dezuchtdermenschen, omgroottezijninkleinigheden (VII, 534), enz. Zijn hoofdwerk in dit vak is zijn meergenoemd Ontwerp tot eene Algemeene Characterkunde (3 dln., 1788,1790, en 1797), dat in het Duitsch, en misschien ook in het Fransch is vertaald geworden. Meer dan dit alles zijn bekend zijne Vruchten en Resultaten van een zestigjarig leven (1e en 2e deel, Amst. 1825; 3de deel, na des schrijvers dood uitgeg., 1826), een soort autobiographie, waarin evenwel de weinige verhaalde feiten slechts dienen als aanknoopingspunten voor, soms zeer uitvoerige, zedekundige beschouwingen en karakterteekeningen.

Het derde deel (dat door meer gevolgd zou zijn, had de schrijver langer geleefd) verscheen te zamen met een Beknopt Levensberigt, door H.W. Tydeman en J. Clarisse, waarin eene nauwkeurige aanwijzing van 's mans geschriften.

Zijn portret is gegraveerd door R. Vinkeles en door Ph. Velijn.

Zie ook Pamfl. Knuttel nr. 23457 en 24020; Hasebroek, Een Dichter-Album van voor honderd jaren.

Margadant

< >