NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Moll, dr. anthonij

betekenis & definitie

MOLL (Dr. Anthonij), geneesheer, geb. te Maassluis 8 Maart 1786, gest. te Arnhem 16 Juni 1843.

Hij was de oudste zoon van Ds. Evert Moll en diens eerste vrouw Catharina Knipschaer. Het eerste onderricht ontving hij van zijn vader. Te Nijmegen, waar deze in 1797 was beroepen, bezocht hij de latijnsche school, studeerde te Leiden van 1801-6 en werd aldaar (reeds op 20-jar. leeftijd) 21 Juni 1806 bevorderd tot med. doctor, na verdediging van zijn ‘aan de vrienden der waarheid’ opgedragen proefschrift: Generalia quaedam circa theoriam, sic dictam, incitationis. Moll vestigde zich te Nijmegen en maakte zich hier spoedig nuttig als extra-ordinair adsistent in het militair hospitaal, waarin zich vele pruisische krijgsgevangenen bevonden (1807). Hij werd stadsgeneesheer en later (1814) ook chirurgijn-majoor-extraordinair bij de schutterijen.

Tijdens eene typhus-epidemie (1813) betoonde hij zich ijverig en moedig. Zelf kwam hij, door de ziekte aangetast, dicht bij den dood en nimmer heeft hij nadien eene goede gezondheid genoten. Ofschoon Moll te Nijmegen een geacht man was, heeft hij er nooit eene belangrijke praktijk gehad. Deze won hij eerst te Arnhem, waar hij zich in Maart 1827 als opvolger van Dr. F.W. Everts had gevestigd.

Moll werd daar stadsdoctor en voorzitter - lid was hij al - der provinciale commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt in Gelderland. Door pijnlijke kwalen gekweld volbracht hij jaren lang met moeite zijne taak. In 1841 moest hij de gewone praktijk geheel verlaten. Uit zijn (26 Mei 1813 gesloten) huwelijk met Alberta Mos zijn vier kinderen gesproten, van wie Evert (zie volgend art.) de eerstgeborene was. Moll was een vaardig spreker en schrijver. Vele redevoeringen zijn door hem gehouden, vooral in vergaderingen van het Nutte Nijmegen en van het genootschap Prodesse Conamur te Arnhem. Zijne werken, welke meest alle in zijn

nijmeegschen tijd zijn geschreven, bewijzen zijne groote werkkracht en belezenheid. Met duitsche geleerden van zijn tijd was hij in briefwisseling. Moll behoort tot de eerste hygeïsten in Nederland, die de geneeskrachtige werking van het zeeklimaat hebben verdedigd. Hij schreef: Proeve eener theorie van de werking der Contagia acuta op hetmenschelijke ligchaam (Nijm. 1815); Hetzeebad enz. (door G. Swartendijk Stierling), met een Aanhangsel nopens de nieuwe Zeebadinrigting te Scheveningen (Dordr. 1819); Handboek tot de Leer der Teekenen van gezondheid en ziekte (Gorinchem 1821-23). Opstellen in zijn Practisch Tijdschrift voor de Geneeskunde in al haren omvang (1821-43; met Dr.

C. van Eldik als mederedacteur); Gemeenzame Brieven over het Scheveninger Zeebad (Arnh. 1824); Handboek voorde Geregtelijke Geneeskunde (Arnh. 1825-26); Beknopte beschrijving van den Asiatischen Braakloop (Arnh. 1832); Iets over de zoogenaamde Russische baden (Arnh. 1842); Tijdschrift voor de Staatsgeneeskunde (de 2 eerste stukken, Arnh. 1843); Beschrijving eener epidemische koortsziekte in Gelderland in 1831 (in Hippocrates, Supp. V, 193); Verslag derkinder-pokepidemie te Nijmegen in 1817 (ibid., Supp. VI, 73). Voorts vertaalde Moll duitsche werken over natuurphilosophie (van J.G. Ballenstedt,C.F. Werner, H.F.

Link en A.H.C. Gelpke (De Voorwereld, De vormkracht der aarde, De Voorwereld en de Oudheid door de Natuurkunde opgehelderd, Over het oorspronkelijke volk der aarde. Vergel.: Magazijn der voorwereld, Amst. 1821). In de kringen der rechtzinnigen, die den evolutionistisch-gezinden Moll (ten onrechte) voor ongeloovig hielden, verwekten deze, in 1819,20 en 21 te Dordr. en te Amst. verschenen vertalingen ergernis. Meer voldoening gaf hem de gretig gelezen overzetting van het werkje van Angeli, De jonge arts aan het ziekbed (1827).

De wezenlijke of vermeende miskenning, onder welke Moll heeft geleden, is vergoed door de achting van velen en door de hem, den humanen en geleerden arts, geschonken eerbewijzen. Hij was lid van het Utr. Gen. van Kunsten en Wet. (1814), buitengew. lid van het Physisch-medisch Gen. te Bonn (1820), eerelid van de Société médico-chirurgicale te Brugge (1840) en van het Gen. ter bevord. der Genees- en Heelkunde te Amsterdam (1840). De leden der bovengen. prov. commissie lieten Moll's portret door J.P. Lange in koper graveeren (1837).

Zie: C. van Eldik, Levens- en Karakterschets van wijlen Dr. Moll in Arnh. Courant van 29 Juni 1843, ook opgenomen in het Pract. Tijdschrift van dat jaar; Kunst- en Letterb. 1843, II, 1; DoctorA. Moll, geschetst doorzijnen zoon E. Moll (Gorinchem 1845, met portret); J.H.F. Kohlbrugge, Nederlandsche praedarwinisten in Gids 1908, III, 235, die ook de referaten overwerken van Moll vermeldt (blz. 260).

Bax

< >