NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Marre, jan de

betekenis & definitie

MARRE (Jan de), geb. te Amsterdam 23 Aug. 1696, overl. aldaar 19 Jan. 1763. Hij voer ter koopvaardij van 1708-1731, bezocht o.a. herhaaldelijk onze oost-indische koloniën en vestigde zich na zijn terugkomst in 't vaderland binnen zijn geboortestad, waar hij benoemd werd tot bezoldigd directeur van den schouwburg.

Hij was een vriend en leerling van S. Feitama, en een der meest gevierde dichters van zijn tijd. Zijn werken zijn in chronologische volgorde der uitgaven de volgende: Marcus Curtius, treurspel (Amst. 1734 en 1758). Jacoba van Beieren, gravin van Holland enZeeland (Amst. 1736, 1741, 1761, 1786, 1826); geschreven onder invloed van Voltaire, Adélaide du Guesclin, heeft dit stuk zich tot in het tweede kwart der 19e eeuw op het repertoire weten te handhaven. Het eeuwgetyde van den Amstel- damschen schouwburg, zinnespel (Amst. 1738) behandelend ‘het gebruik en misbruik van dat oeffenschool der dichtkunde’ is samengesteld, zooals de naam aanduidt, ter viering van het 100-jarig bestaan van den schouwburg. Het viel zoozeer in den smaak, dat het volgens Wagenaar zestien keer achtereen werd vertoond. Deze drie stukken vermelden den naam van den auteur niet op het titelblad, de volgende wel. Batavia, begrepen in zes boeken (Amst. 1740), is een zeer uitvoerige berijmde geschiedenis onzer kolonisatie, eindigend met een verheerlijking der O.I.C. Volgens de voorrede begon de Marre reeds in 1728 met dit werk. Hetfeestderliefde.

Hardersspel in muziek (Amst. 1741), is bedoeld als nastukje ter afwisseling van de kluchtspelen; voor de samenstelling schijnt hier en daar gebruik gemaakt te zijn van Quinault, Les folies de l'amour et de Bacchus. Bespiegelingen over Gods wysheid in 't bestier der schepselen en Eerkroon van de Caab de Goede Hoop (Amst. 1746); het eerste van deze rijmwerken schreef de Marre: ‘om aldus altoos gewapend te zyn tegen de verleiding eener vrygeestery voedende eeuw, waarin de hoogmoed, wellust, eigenliefde, onkunde ... het bestaan van een eeuwig volmaakt wys en albestierend wezen loochenen;’ het tweede is een uitvoerige beschrijving van de Kaap-kolonie. De hof- en mengeldichten (Amst. 1746) bevatten een viertal gedichten op buitenverblijven en verder grootendeels gelegenheidsverzen. Een der hierin voorkomende lofdichten is herhaald in de Dichtlovers voor de schilderesse Rachel Ruisch (uitg. in 1750). Ten slotte zij genoemd: Comische pleidooijen gevoerd voor de resp. regtbanken van Puiterveen, Cyprus en in de regentenkamer van den Amst. schouwburg, doorA.Alewyn,R.H enneboJ. de Marre en J.J.Hartsinck (ged. herdrukt Amst. 1823).

Zijn 1745 door J.M. Quinkhard geschilderd portret is gegraveerd door J. Houbraken.

Zie de uitvoerige inleidingen voor de grootere werken, en over Jacoba van Beieren: Corver, Iets over oom en neef, 52, en Holl. Tooneelbeschouwer, 263; over Eeuwgetyde: Wybrandts, Amst. tooneel, 178.

Ebbinge Wubben

< >