LYCKLAMA A NIJEHOLT (Marcus), overl. in 1625, zoon van den lateren raadsheer Meine Lyckles, ontving zijn eerste onderwijs te Leeuwarden, werd in 1593 ingeschreven aan de hoogeschool te Franeker, waar hij Henr. Schotanus als
leermeester had, en voltooide zijn studiën te Heidelberg, waar hij 19 Juni 1596 werd ingeschreven. In 1597 vestigde hij zich als advocaat te Leeuwarden. Aan de hulp van zijn boezemvriend J. Saeckma dankte hij 25 Mei 1604 zijn benoeming
tot hoogleeraar te Franeker. Hij onderwees hier d Pandecten, was in 1605 Rector Magnificus, doch trad in 1610 af om op te treden als grietman van Ooststellingwerf. In 1623 volgde hij zijn broeder op als grietman van Weststellingwerf, maar bleef als curator na den dood van Reinalda in 1610 aan de franeker hoogeschool verbonden. Herhaalde malen lid van de Staten-Generaal, was hij als zoodanig in 1604 gedeputeerde te velde in Vlaanderen en in 1620 als voorzitter tegenwoordig bij de ratificatie van het met Venetië gesloten verbond, bij welke gelegenheid hij met Daniël Heinsius tot ridder van St. Marcus werd verheven. In Mei 1621 werkte hij mede tot de te 's Gravenhage gesloten alliantie met Denemarken, die voor den nederlandschen handel in de Oostzee van het grootste belang was, en waaraan zich een zending naar Denemarken aansloot, te zamen met Reinier Pauw en Rutger van Haersolte.
In 1612 en volgende jaren was hij namens Friesland afgevaardigde tot bespreking der moeilijkheden, waartoe de belastingheffing aanleiding gaf. Als jurist had hij èn door zijn onderwijs èn door zijn geschriften een goeden naam, getuige het oordeel van Huber (Op. min. I, 131). Ter gelegenheid van zijn huwelijk in 1609 te Leeuwarden met Perck van Goslinga werd een Tsamensprekinghe gehouden, die in 1639 gedrukt en in 1714 herdrukt werd.
Geschriften: Membranarum Libb. VII(Fran. 1608/9; Jena 1624; Leov. 1644); Liber singul. de jure studiosorum (Fran. 1609); Sermo forensis de heredis institutione in legitima, et re certa ad Ant Fabrum (Fran. 1612); De ineunda rei debitae aestimatione Lib. comment ad L. Vinum22 D. de reb. cred. (Fran . 1610; Leov . 1644); Oratio de professore juris (Fran. 1616); Pro Jac. Cujacio Operae gratuitae de condictione furtiva, adversus operasAnt. Fabri(Lugd. Bat. 1616) [onder pseudoniem Ant.
Mercator]; BenedictorumLibriIV (L.B. 1617); Oratiofun. quam memoriae D.R. Clingbijl dixit (Fran. 1608).
Zijn geschilderd portret op het stadhuis te Franeker is door J.H. van der Heyden op steen geteekend in Boeles, Friesl. Hoogeschool.
Zie: Boeles, Friesl. Hoogeschool II, 5, 78-80; G. de Wal, decl. Fr. Jctis 45, ann. 208-213, 443; Vriemoet, Athen. Fris.XLI, 122-126: NavorscherLVII, 94 v.v.; Blok, Relazioni Veneziane 125-127, 148 [waar hij Laelama wordt genoemd]; Scheltema, Staatk. Ned. II, 42 v.
van Kuyk