LIJNSLAGER (Floris Jacobsz.), te Alkmaar geb. 1 April 1721, overl. 4 Maart 1778, zoon van Jacob Florisz. L. en diens tweede vrouw Maartje Pieters Visser.
Hij was een doopsgezind, deftig koopman, die 24 Maart 1743 huwde met Stijntje Claes Otte van Purmerend, begraven24 Juni 1761, en26 Juni 1763 met Maartje Bruinvis, overl. 9 Juni 1776. Uit het eerste huwelijk zijn kinderen begraven in 1744 en 46, uit het tweede een doodgeboren zoontje in 1772. L. was een groot liefhebber van prentkunst en hij bracht daarvan belangrijke verzamelingen bijeen, welke na zijn overlijden door Ds. Doornbos te Wormerveer in orde geschikt werden voor den verkoop, op 19 Oct. 1778 en volgende dagen te Alkmaar gehouden. De atlas, waarvan het Alkmaar betreffende aan Mr. R.
Paludanus was vermaakt, werd op den eersten dag der verkooping in één koop aangeboden. Bij afslag mijnde de heer Oets te Amsterdam op ƒ 2950. Wellicht is deze opgetreden als gemachtigde van Hendrik Busserus, wiens kolossale atlas der Zeven Provinciën en verdere prentwerken 12 Aug. 1782 te Amsterdam werden verkocht.De prentverzameling der gemeente Alkmaar telt een portret van L., in 1761 door J. Greenwood op perkament geteekend.
Bruinvis
Maaldrink, Daniël Martinus
MAALDRINK (Daniël Martinus), predikant en letterkundige, in 1851 te Geesteren, bij Borculo, geb. (zijn vader was hier predikant) en 29 Aug. 1891 te Twello overl. Na het gymnasium te Deventer te hebben afgeloopen, werd hij in 1869 student eerst te Leiden, toen in Groningen. In '77 werd hij candidaat tot den heil. dienst bij het prov. kerkbestuur van Overijsel en het volgend jaar predikant te Kwadijk, bij Purmerend, waar hij in't huwelijk trad met Hester Maria Coldewey,een predikantsdochter uit Marum (Gron.). In '81 werd hij beroepen te Haastrecht, bij Gouda, waar zijn keelaandoening en borstkwaal, waaraan hij sinds lang lijdende was, zoodanig toenamen, dat hij reeds het volgend jaar zijn emeritaat moest aanvragen. ‘Maaldrink leidde een leven van ziekte,’ zegt de schrijver van onderstaand levensbericht, ‘maar bij al zijn lijden was hij steeds arbeidzaam en vol levenslust’. Als emeritus vestigde hij zich metterwoon eerst in Wilp, toen in Twello en besloot met schrijven voor de pers in zijn levensonderhoud te voorzien. Van jongs af een vurig liefhebber van het tooneel, is hij de schrijver geweest van vier oorspronkelijke drama's: Herodes (1885); Jan Masseur (1887); De terugkomst van den koloniaal (1890) en Cleopatra (1891), alle door het publiek zeer gunstig ontvangen en door tijdgenooten als Loffelt, Ising en Jan ten Brink gunstig beoordeeld.
Ook zijn novellen, meestaan het volksleven uit de Graafschap ontleend, werden met veel bijval gelezen. Eerst geplaatst inGoeverneurs Huisvriend(jaarg. 1883-85), de Deventer Courant, Eigen Haard, De Volksvriend (weekblad van Roermond), de Prov. Overijs. en Zwolsche Courant e.a. bladen, werden zij later meerendeels tot twee afzonderlijke bundels vereenigd, getiteld: Uit de Graafschap. Schetsen uithet Geldersche dorpsleven (1887) en Kwik-me-dit, Kwik-me-dat. Schetsen uithet Geldersche dorpsleven (1889). Verder schreef Maaldrink veel in de Hervorming, Het Morgenlicht, Onze godsdienstprediking en andere stichtelijke of kerkelijke bladen.
De Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden benoemde hem in 1887 tot lid. Als bescheiden, beminnelijk mensch had hij zich in zijn korten levensloop de liefde van zeer velen verworven. Een volledige lijst van al zijn geschriften vindt men opgenomen achter zijne levensschets in de Levensber. Letterk. 1892, 35.
Zuidema