NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Lantsheer, meinard frederik

betekenis & definitie

LANTSHEER (Meinard Frederik), rechtsgeleerde en letterkundige, 20 Juli 1819 te Middelburg geb. en 4 Sept. 1877 ald. gest. Zijn ouders waren Willem Hendrik de Kokelaar Lantsheer en Cornelia Digna de Jonge.

Na het gymnasium zijner geboorteplaats te hebben afgeloopen, werd hij in 1838 student aan de hoogeschool te Utrecht, waar hij letteren en rechten studeerde, en promoveerde in 1843 in laatstgenoemde faculteit summa cum laude op een diss. de Rebus a Laurentio Petro van de Spiegel in Zelandia gestis et scriptis. Na zijn promotie vestigde Lantsheer zich als advocaat in zijn geboortestad, waar hij weldra tot rechter-plaatsvervanger bij de arr.-rechtbank werd benoemd, welke benoeming in 1856 door die tot rechter bij dezelfde rechtbank werd gevolgd. Vier jaar later zag hij zich tot lid van het provinciaal gerechtshof in Zeeland aangesteld, ter vervanging van zijn overleden stiefvader jhr. J.G. Schorer, terwijl hij in 1874 zitting nam als lid van den Hoogen Raad der Nederlanden. In al die betrekkingen deed L. zich kennen als een schrander en rechtschapen rechter. Ook tal van andere betrekkingen werden door hem in de maatschappij bekleed; wij noemen slechts die van secretaris-penningmeester der plaatselijke schoolcommissie te Middelburg, van gemeentesecretaris dier stad (1849-56), van lid van den gemeenteraad (1857-71), van lid der Prov.

Staten van Zeeland (1857-60), van curator van het stedelijk gymnasium (1851-74), van secretaris der Hulpbank van Middelburg (1849-74), van bestuurslid en voorzitter van 't departement Middelburg der Maatsch. tot Nut v. 't Alg. (1850-60), van medebestuurder der Vereeniging tot bevordering der toonkunst in zijn geboortestad (1857-71), van lid van het Zeeuwsche Comité ter bevordering van den aanleg van spoorwegen in het zuiden des lands (1859 e.v.) en van het Comité ter bevordering van een transatlantische stoomvaart op Amerika (1871 e.v.). Verder was hij lid en medebestuurder van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, dat in 1874, bij Lantheers benoeming tot lid van den Hoogen Raad, diens bijzondere verdiensten jegens het Genootsch. erkende door hem een gouden medaille met toepasselijk inschrift aan te bieden. Ook het Hist. Genootsch. te Utrecht, het Prov. Utrechtsch Genootsch. van K. en W. en de Maatsch. der Ned. Letterk. vereerden hem met hun lidmaatschap, terwijl de Société académique de Cherbourg hem tot correspondeerend lid benoemde.

Nog op zijn 52ste jaar trad L. in het huwelijk, en wel met Anthonia Jacoba Maria barones van Lijnden, oudste dochter van den toenmaligen commissaris des konings in Zeeland. Behalve zijn proefschrift dat als een werk van blijvende waarde bekend staat, heeft L. geen andere geschriften nagelaten dan de eerste vier afleveringen van een fraaie verzameling kaarten, portretten, platen enz. van Zeeland, onder den titel: Zelandia illustrata (1866-74), voortgezet en voltooid door den bibliothecaris van het Zeeuwsch Genootsch., F. Nagtglas 1874-85); een werk van niet minder blijvende waarde en vooral voor de kennis van de oudheid en geschiedenis der prov. Zeeland van zeer veel belang.

Zijn portret bestaat in een steendruk van A. Kroon.

Zie: Levensber. Letterk. 1878, 17; Arob. Zeeuwsch Genootsch. III, 3de st., 1.

Zuidema

< >