KRECKE (Frederik Wilhelm Christiaan), geb. 16 Dec. 1812 te Utrecht en overl. ald. 14 Aug. 1882; zoon van Frederik Wilhelm K. enCornelia Carolina Hessy. Aanvankelijk bestemd voor het timmermansvak, dat ook door zijn vader werd uitgeoefend, bekwaamde hij zich tot zijn 18de jaar practisch en theoretisch in alles wat tot dat bedrijf behoorde, besloot toen echter zich uitsluitend op de wis- en natuurkunde toe te leggen. In 1834, op 22-jarigen leeftijd, liet hij zich als student in genoemde vakken aan de utrechtsche hoogeschool inschrijven en promoveerde 23 Juni 1842 tot Dr. in de wis- en natuurkunde op een proefschr. get. Spec. math. de Photometris. Inmiddels had hij zich als student loffelijk onderscheiden. Van 1837-39 verrichtte hij voor prof. van Rees de waarnemingen aan het Astronomisch Observatorium op den Smeetoren te Utrecht; in laatstgenoemd jaar richtte hij met zijn vrienden Winkler Prins, Buys Ballot e.a. het natuurkundig gezelschap ‘Natura dux nobis et auspex’ op; het volgend jaar, 26 Maart 1840, zag hij zijn antwoord op een door de philosophische faculteit der utr. hoogeschool uitgeschreven prijsvraag get. De verklaring van voorkomende planten en dieren in noordelijke landen, waarvan de analogie slechts in warme landen gevonden wordt, met goud bekroond. Kort na zijn promotie werd Krecke tot leeraar in de wis- en natuurkundige vakken aan het gymnasium te Nijmegen benoemd, in welke betrekking hij tot 1845 gebleven is. Toen keerde hij naar Utrecht terug. Het volgend jaar begon hij, bijgestaan door de hoogleeraren van Rees, Mulder en Buys Ballot, een cursus voor jongelieden uit den werkenden stand, dien hij later alleen voortzette, tot 1866: lessen over natuur- en werktuigkunde gedurende de wintermaanden voor ambachtslieden gehouden. In 1850 werd K. benoemd tot leeraar aan de in dat jaar te Utr. opgerichte Technische school, die tot de oprichting der R.H.B. in 1866 heeft bestaan. ln 1851 werd aan zijn antwoord op een door het Bataafsch genootsch. der Proefonderv. wijsbegeerte te Rotterdam uitgeschreven prijsvraag Over lichtmeters de gouden eerepenning toegekend. In 1854 werd hij tot directeur benoemd van het Meteorologisch Observatorium op Zonnenburg, toen tot een rijksinstelling verheven onderden naam van Koninklijk Meteorologisch Instituut. Op velerlei wijzen was K. te Utrecht nuttig werkzaam. Jaren lang was hij er het meest werkend lid van de Vereeniging ter bevordering van nuttige kennis, in 1850 door hem, in vereeniging met Buys Ballot, Donders, Harting, G.J. Mulder, R. van Rees e.a. opgericht. Voorts was hij te Utrecht lid van den gemeenteraad, voorzitter, van de commissie voor de gasfabriek, lid van de plaatselijke schoolcommissie enz. Eveneens lid van het Prov. Utr. Genootsch. v.K. en W., van het Bataafsch Genootsch. van Proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam en van verschillende natuurkundige vereenigingen hier te lande. De laatste jaren van zijn leven was hij blind. Algemeen werd hij geacht als een bekwaam, nuttig en edel mensch.
K. was sedert 1842 gehuwd met Clasina Elisabeth ter Bruggen, die hem een drietal kinderen schonk.
Talrijk zijn de geschriften van Dr. F.W.C. Krecke. Als de voornaamste noemen wij: Beginselen der algemeene natuurkundige aardrijkskunde (1845; 10de dr. herzien door H. Zonder van 1897); Déscription de l'Observatoire météorologique et magnétique à Utrecht (1850); Handboek der algem. natuurk. aardrijkskunde (1853; 5de dr. door zijn bovengenoemden zoon herzien 1887); Handleiding totde kennis dermeteorologie. Voornamelijkvoorzelfonderricht (Haarlem, 1867); Hctklimaat van Nederland (1861-63; 2 dln.).
Verder schreef hij een aantal opstellen in het Album der Natuur, in den Almanak der Maatsch. Tot nut van 'tAlg., in de Kunst- en Letterbode enz.
Zie: P. van der Burg in EigenHaard 1882, 529, met portret.
Zuidema