NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Kanter, jacob de

betekenis & definitie

KANTER (Jacob de), zoon van den consistoriedienaar Pieter, en diens eerste echtg. Neeltje Borrendamme, ged. teZierikzee24 Juni 1657, overl. ald. 14 Aug. 1719, begr. 18 Aug. in de St. Lievens Monster, in een tombe in de scheepstimmerliedenkapel, met wapen en vier kwartieren n.l. 2 van hem en 2 van zijn vrouw. Van hem zelf, de Kanter: in blauw zilveren keper, vergezeld van zilveren kruis, zilveren wassenaar en in schildvoet gouden St. Jacobsschelp; en Borrendamme.

Hij was te Zierikzee commies, thesaurier en raad, burgemeester 1695, 1703, 9, 13 en 17, rentmeester der geestelijke domeinen, overdeken van het bakkersgilde, buitenregent van het gasthuis rentmeester der Vierbannen van Duiveland. Sedert 5 Juli 1685 diaken en 18 Mei 1696 ouderling der Herv. Gemeente ald. Hij huwde te Schiedam 31 Maart 1683 Johanna Kinnemond, geb. te Schiedam, begr. te Zierikzee met wapen, 6 Juli 1726 in het graf van haar man, dochter van Kinnemond x van der Haer.

Zie: Navorscher 1898, 412 vv.; Rietstap Arm. Gén.; de Kanter Suppl.; de Cantere (Andalusie).

de Waal

< >